H81-Na het TVC-eindrapport (maart - december 1983)

 

 

DE KAARTEN ZIJN GESPEELD

 

 

NA HET TVC-EINDRAPPORT (maart - december 1983)

 

Na het aanbieden van het eindrapport aan de minister is het werk van de TVC beëindigd. In het derde – tevens laatste - TVC-bulletin (21 februari 1983) is een tijdschema opgenomen van het verdere verloop van de taakverdelingsoperatie:

“In april spreken de instellingen zich formeel uit over het plan van de minister, nadat ook de vakorganisaties daarover zijn geraadpleegd. De minister toetst begin mei het plan, betrekt daarbij de besluiten van de instellingen en formuleert zijn beleidsvoornemens. In de loop van de maand mei stelt de Academische Raad het advies aan de minister op over zijn beleidsvoornemens. Dan vindt in juni het overleg tussen de minister, instellingen en de Academische Raad plaats. Voor 1 augustus beslist de minister over opheffing van vestigingsplaatsen van studierichtingen. Vervolgens wordt zijn beslissing in de begroting 1984 verwerkt. […..] In de verdere loop van 1983 werken de instellingen ieder voor zich de taakverdeling verder uit, voeren daartoe het noodzakelijke overleg, onder andere met de vakorganisaties over de personele consequenties. Vervolgens wijzigen zij, waar nodig, de bestuursreglementen, voeren de planning in hun eigen begroting in en starten de feitelijke reorganisatie die het gevolg zijn van de in gang gezette operatie.”

Dat tijdschema loopt aanzienlijke vertraging op doordat vanuit de instellingen en andere organen een groot aantal bezwaren wordt ingediend tegen het taakverdelingsplan. Verwonderlijk is dat niet omdat de TVC, zo blijkt uit haar eindrapport, geen uniforme criteria gebruikte in haar voorstellen voor concentratie en afslanking van studierichtingen, terwijl overtuigende argumenten daarvoor dikwijls ontbraken. 

 
 

 

 

Poppe geeft toelichting op het TVC-eindrapport

Op 15 maart [1983] vindt overleg plaats tussen het subfaculteitsbestuur en het collegelid Poppe, waarbij het vier dagen eerder verschenen TVC-eindrapport het voornaamste onderwerp van gesprek is. De concentratie van de Amsterdamse geologie aan de VU is voor het college een ‘bekeken’ zaak die zo snel mogelijk moet worden geëffectueerd. Poppe wenst niet te discussiëren over de motivering van het TVC-voorstel om de subfaculteit op te heffen, en oordeelt het irrelevant:
Het college heeft niet kunnen voorkomen dat dit element in het plan zit.
Hij deelt mee dat huisvesting van de samen te voegen Amsterdamse geologie in het Geologisch Instituut onbespreekbaar was en dat handhaving van een ‘vakgroep geologie’ aan de UVA voor de verzorging van (bijvak)onderwijs aan studenten biologie en fysische geografie door het college is afgewezen. Het SFB verklaart dit laatste standpunt van het college te kunnen billijken. Een ongelukkige uitspraak omdat daardoor bij voorbaat de mogelijkheid werd uitgesloten dat althans een deel van het personeel dat niet bij de VU in dienst kon of wilde treden, zijn werkzaamheden aan de UVA kon voortzetten. In tegenstelling hiermee was het VU-college – in het geval van de Sociale Geografie - wel bereid een deel van het personeel te handhaven. Verder vond Poppe detachering van UVA-personeel aan de VU ongewenst. Op zijn vraag of de subfaculteit bereid was, samen met het college, te beginnen met de voorbereiding van de samenvoegingsoperatie nadat over het TVC-plan was beslist, wilde het SFB nog geen antwoord geven. 
 
 
 

Twee belangrijke rapporten: ‘Talloos veel miljoenen’ en ‘Tegendelen’ -  Na het derde TVC-bulletin wordt door een werkgroep van de subfaculteit begonnen met het opstellen van een rapport voor handhaving van die studierichting aan de UVA. Medio maart is een concept gereed, eind maart verschijnt de definitieve versie onder de titel ‘Talloos veel miljoenen’. Op de frontpagina prijkt een foto van het Geologisch Instituut en een over de Plantage Muidergracht hangend megaspandoek met de tekst ‘geologie aan de UVA: nooit weg!!’.

In het rapport wordt het TVC-eindvoorstel getoetst aan de taakverdelingscriteria uit de beleidsnota van de minister. Op grond van een groot aantal degelijk onderbouwde argumenten wordt geconcludeerd dat het voorstel in strijd is met de ministeriële richtlijnen en niet kan leiden tot de in het eindrapport vermelde
optimale en levenskrachtige tweede vestiging naast de grote vestiging aan de RUU’.
Verder is de voorgestelde modaliteit – in vergelijking met alternatieve mogelijkheden – de kostbaarste en zal ze leiden tot
“onherstelbare teloorgang van uniek en onvervangbaar cultureel en wetenschaps-historisch erfgoed, vertegenwoordigd door bibliotheek en museum van het Geologisch Instituut van de UVA”.
Met betrekking tot het in het eindrapport vermelde criterium ‘discrepantie tussen capaciteit en studentenbelangstelling’ is de conclusie dat die ‘nu en in 1990’ niet bestond bij de geologie aan de UVA, maar wél bij de VU. Over het onderwijs wordt opgemerkt dat de propedeutische opleiding van de VSF zowel voor de studie geologie als voor de studie fysische geografie ondoelmatig is in tegenstelling tot de ‘op geologie toegesneden’ basisopleiding aan de UVA. Voor de betrokken UVA-personeelsleden betekent het voorstel een aantasting van hun rechtspositie, ongelijkwaardige uitgangspositie bij het opstellen van het organisatieplan voor de Amsterdamse concentratie en een verplichte keuze tussen werk en levensovertuiging. Verder wordt voor studenten de keuzevrijheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en het ‘recht op goed geologisch onderwijs’ aangetast. Wat betreft de financiële gevolgen van de beoogde samenvoeging wordt geconcludeerd:
De verwachte opbrengst van de bezuinigingsoperatie (f 940.000) zal gedurende een groot aantal jaren overtroffen worden door aan ex-UVA personeel uit te keren wachtgelden. Een conservatieve schatting van de bijkomende kosten van de concentratie van geologie aan de VU beloopt ‘Talloos veel miljoenen’ ”
De slotconclusie luidt dat het TVC-voorstel het ‘slechtst mogelijke plan’ is dat derhalve dient te worden afgewezen. 
Volgens de opstellers van het rapport is regionale samenwerking sensu ministeriële beleidsnota bij uitstek geschikt voor de geologie in Amsterdam omdat daar de landelijke herstructurering van de aardwetenschappen reeds een complementaire samenwerking tussen UVA en VU tot stand heeft gebracht. Die samenwerking biedt nog voldoende mogelijkheden voor het vergroten van de doelmatigheid en het tot stand brengen van bezuinigingen, waarbij uitgegaan wordt van de volgende doelstellingen: 
  1. continuering van taken binnen de bestaande ‘Amsterdamse Concentratie’ en voortzetting van de innovatie op het gebied van de mariene geologie; 
  2. integratie van de geologieopleidingen van UVA en VU tot één opleiding in Amsterdam;
  3. oprichting van  werkgroepen voor onderwijs en onderzoek; 
  4. optimaal gebruik van UVA- en VU-gebouwen en andere faciliteiten voor de werkgroepen; 
  5. openhouden en veilig stellen van de studenteninstroom naar openbaar en bijzonder onderwijs;
  6. acceptatie van de voorgestelde bezuiniging van 940.000 gulden. 
Om deze doelstellingen te realiseren wordt de voorkeur gegeven aan een
interuniversitaire institutie, waarin beide instellingen hun personeel detacheren. Deze kan één of twee vestigingsplaatsen hebben. In alle varianten dient echter het Geologisch Instituut van de UVA (als gebouw) een centrale plaats in te nemen.”
Bij het opstellen van het rapport is dankbaar gebruikt gemaakt van het, een maand eerder verschenen, rapport ‘Tegendelen’ van de subfaculteit Sociale Geografie en Planologie van de VU. Hierin wordt over de aardwetenschappen aan de VU opgemerkt:
Het deelcluster fysische geografie/geologie is […] een ongewone constructie, die alleen aan de VU te vinden is. Gezien de zeer beperkte instroom van studenten in vergelijking met die van Utrecht en de UVA kan men zich afvragen of de constructie bij (potentiële) studenten fysische geografie en geologie is aangeslagen [….].” en verder: “Indien het CVB-VU er op aandringt de concentratie van de geologie aan de VU gestalte te geven, zijn wij ervan overtuigd - tenzij anders wordt aangetoond met steekhoudende argumenten – dat deze operatie gezien moet worden als een reddingspoging van het instituut aardwetenschappen aan de VU, ‘zonder welke de VU ondenkbaar is’; deze operatie wordt dan wel ‘betaald’ door de onnodige en ongewenste concentratie van de sociale geografie.” Op grond van talrijke argumenten en statistische gegevens wordt geconcludeerd: “Concentratie van de beide geologie-opleidingen met inbegrip van de fysische geografie aan de VU in Amsterdam waarborgt geen kwaliteitsverhoging en is evenmin een gelijkwaardig alternatief voor die van Utrecht (concentratie van de beide geologie-opleidingen met verzelfstandiging van de fysische geografie aan de VU is wel een gelijkwaardig alternatief voor die van Utrecht).
 
Als alternatieve modellen worden voorgesteld:
  • handhaving van de bestaande afstudeerrichtingen met de afslanking die toch al in de uitruil van geologen en sociaal-geografen verdisconteerd is,
  • samenvoeging van de studierichting geologie aan beide universiteiten tot een interuniversitair instituut (huisvesting Nieuwe Prinsengracht);
  • handhaving van de beide sociaal geografische opleidingen;
  • de fysische geografie aan de VU ook de facto opnemen in de interfaculteit aardrijkskunde en prehistorie. De ‘de jure’ constructie krijgt dan een ‘de facto’ status.
Detachering van personeel bij de op te richten interuniversitaire institutie zou rechtspositionele problemen voorkomen. 
De twee rapporten dienen als uitgangspunt en leidraad bij de vele brieven waarin de subfaculteit het TVC-voorstel afwijst en alternatieve modellen voorstelt. In een schrijven van 22 maart aan de leden van de Universiteitsraad kwalificeert de subfaculteit Geologie en Geofysica het TVC-voorstel als
het allerslechtste wat de Geologie in Amsterdam zou kunnen overkomen’.
In plaats daarvan worden drie alternatieve opties voorgesteld: 
  1. uitruil van geologische vakgroepen tussen UVA en VU, waarbij de mariene geologie ‘in elk geval’ aan de UVA dient te komen; 
  2. concentratie van het onderwijs aan de VU en van het onderzoek aan de UVA;
  3. concentratie van de hele Amsterdamse geologie op het Roeterseiland. 
Voor de opties (1) en (2) wordt een interuniversitair verband noodzakelijk geacht om rechtspositionele problemen te voorkomen en de instroom van studenten bij beide instellingen open te houden. 
Naar aanleiding van het verzoek van het CVB om commentaar op het TVC-eindrapport dient de subfaculteit op 23 maart een ‘bezwaarschrift’ in. Hierin wordt geconcludeerd dat het TVC-voorstel ondoelmatig is en berust op inhoudelijk lege en oneigenlijke ‘universitair-politieke’ overwegingen. In plaats daarvan zou moeten worden gekozen òf voor concentratie bij de UVA (doelmatiger in verband met huisvesting, bibliotheek, museum, opslagruimten en overplaatsing van personeel) òf voor de aanvankelijke TVC-optie, te weten verdere uitwerking van de samenwerking in de bestaande Amsterdamse Concentratie. 
Eind maart wordt in brieven aan de Vaste Commissie van Onderwijs en Wetenschappen van de Tweede Kamer en aan de minister een ‘bestendiging en intensivering’ bepleit van de bestaande complementaire samenwerking tussen de UVA en VU.
 
 

De VSF/VU  over de TVC-voorstellen - Het eindrapport van de TVC wordt op 17 maart besproken in de raadsvergadering van de VSF. De raad betreurt het dat de RUU een te kleine bijdrage levert aan de afslanking van de geologie en dat

de mate van afslanking van de Fysische Geografie niet inhoudelijk gedekt werd door het betrekken van de SF Fysische Geografie van de UVA in de samenwerkingsoperatie Aardwetenschappen aan de vu”.
Verder wordt het noodzakelijk geacht de vigerende landelijke overeenkomst voor de herstructurering van de geologie zodanig te wijzigen dat de daarin vermelde taken voor de Amsterdamse concentratie naar de VU gaan, teneinde te voorkomen, dat deze overeenkomst “zou kunnen worden opengebroken en het takenpakket van de samengevoegde subfaculteiten zou kunnen worden aangetast”. 
Hoe de raad van de VSF dacht over de ‘nieuw te vormen eenheid’ aan de VU blijkt uit de volgende passages:
De verwevenheid van de Subfaculteiten Geologie en Fysische Geografie aan de VU is een onontkoombare realiteit, ook op het terrein van onderwijs en onderzoek, waarvan de consequenties bij de samenvoegingsoperatie voor bepaalde punten van doorslaggevende betekenis zijn. Een samenvoegingsovereenkomst, die hiermee geen rekening houdt of in principe oorzaak kan zijn tot behandeling van de Geologie en de Fysische Geografie als twee aparte eenheden is onacceptabel.” en:
De operatie zal zo moeten worden uitgevoerd dat geen kunstmatige scheiding tussen geologie en fysische geografie wordt aangebracht en anderzijds de fysische geografie niet onnodig verzwakt wordt.” 
Volgens de VSF dienen de subfaculteiten van beide universiteiten op gelijkwaardige wijze betrokken te worden bij de vormgeving van de nieuwe eenheid in zaken betreffende onderwijs, onderzoek en ondersteunende activiteiten. Een essentieel uitgangspunt hierbij is dat deze gelijkwaardigheid géén betrekking heeft op de bestuursvorm, de beheersvorm en de positie van de ondersteunende eenheden. De redenen hiervoor zijn de verwevenheid van geologie en fysische geografie die tot uitdrukking komt in de bestuursvorm van de VSF met één raad en één bestuur. De beheersvorm, een uitvloeisel van het VU-beheersreglement, heeft volgens de raad zijn waarde in de praktijk bewezen, terwijl de ondersteunende eenheden aan de VSF onafhankelijk van de vakgroepen opereren onder verantwoordelijkheid van de beheerder. Dat zou hebben geleid tot een grotere flexibiliteit en efficiency en ook tot een grotere gelijkheid bij het personeelsbeleid. Deze voordelen konden bij de samenvoegingsoperatie ‘niet in het geding gebracht worden’.
De door de VSF gewenste structuur van de nieuw te vormen eenheid is in flagrante tegenspraak met de door de colleges van bestuur van de UVA en VU gemaakte afspraken, vastgelegd in de bijlage van het TVC-eindrapport (later aangeduid als de ‘Essentialia’). Hierin wordt expliciet gesproken over: “het tot stand brengen […..] in de eindsituatie [van] de subfaculteit Geologie aan de vu” Ook tijdens het eerder vermelde gesprek met het SFB op 15 maart beklemtoonde Poppe dat het einddoel een subfaculteit Geologie is en niet een VSF. Aangenomen kan worden dat het standpunt van de VSF in sterke mate bepaald werd door hun driekoppige bestuur met de fysisch-geografen Roeleveld en Schoute als voorzitter en secretaris. De door de TVC voorgestelde subfaculteit Geologie zou immers leiden tot verzwakking van de fysische geografie, niet alleen binnen de VU maar ook ten opzichte van de UVA en Utrecht. Volgens de UVA-subfaculteit waren aan de ‘sterk verouderde’ VSF-constructie vakinhoudelijke en vooral onderwijskundige bezwaren verbonden, was de fysische geografie aan de VU dringend toe aan een bloedtransfusie en dreigde de geologie misbruikt te worden om die interne zwakte van de VSF te verhullen. Het enige overlevingsscenario voor de VU-fysische geografie was een voortzetting van het samenwerkingsverband met de geologie binnen een VSF “nieuwe stijl”. Om dat doel te bereiken werd op handige wijze gebruikt gemaakt van de bestaande verwevenheid tussen beide vakgebieden. Van de afspraken in de ‘Essentialia’ trok men zich bitter weinig aan blijkens de opmerkingen van het VSF-bestuur:
[……]de jure [is] sprake […] van een subfaculteit Geologie (Geofysica) aan de VU, de facto is de verwevenheid van de subfacuklteiten Geologie (Geofysica) en Fysische Geografie aan de VU een onontkoombare realiteit, ook op het terrein van onderwijs en onderzoek, waarvan de konsekwenties ook bij de samenvoegings-operatie voor bepaalde punten van doorslaggevende betekenis zijn. Een samenvoegingsovereenkomst, die hiermee geen rekening houdt of in principe oorzaak kan zijn tot behandeling van de Geologie (Geofysica) en de Fysische Geografie als twee aparte eenheden is onacceptabel.”
Tijdens het overleg tussen beide colleges op 23 maart wordt door Poppe nog eens benadrukt dat de participatie van de fysisch-geografen bij de samenvoegingsoperatie, gelet op de uitspraken in het TVC-plan, ‘volledig onbespreekbaar’ is. Indien echter de VU ‘de koepel van de verenigde subfaculteit’ wilde behouden, was dat ‘niet een aangelegenheid waar de UVA zich in zou mengen’. Die laatste, ondoordachte en ontactische, verklaring zette voor de VU de deur wagenwijd open om de geologie mét de fysische geografie, alsnog onder te brengen binnen de VSF ‘nieuwe stijl’. Het gevolg was dat de door de TVC voorgestelde VU-subfaculteit Geologie als zelfstandige modaliteit niet tot stand kwam en dat bij het in januari 1984 gestarte overleg in de subcommissie geologie over de onderwijs- en onderzoekprofielen en de personele bezetting van de ‘nieuw te vormen subfaculteit’ ook de fysische geografie nadrukkelijk betrokken werd.
Na het verschijnen van het TVC-rapport vinden in maart enige vrijblijvende gesprekken plaats tussen de besturen  van de twee Amsterdamse subfaculteiten; daarna nog slechts éénmaal - op 28 oktober 1983 - ‘zonder concreet resultaat’. Het zegt alles over de verstandhouding tussen beide besturen!
 

 

Steun van derden - Na de publicatie van het eindrapport van de TVC wordt ook buiten de subfaculteit aandacht besteed aan de voorgestelde opheffing van de geologie aan de UVA. In een artikel in het Parool onder de kop ‘Geologisch Instituut in rep en roer’ wordt de sluiting van het Geologisch Instituut een ‘zware klap voor het wetenschappelijk onderwijs’ en een ‘grote kapitaalsvernietiging’ genoemd.

Een voormalig student scheikunde aan de UVA schrijft:
Een studierichting [geologie] die werkelijk iets voorstelt wordt afgestoten. Een instituut dat geschiedenis en cultuur herbergt wordt gesloten. Het gebouw gaf mij het gevoel ergens te zijn als ik er gastvrijheid genoot. Ik betuig hierbij mijn deelneming aan alle medewerkers van het geologisch instituut.” Verwijzend naar het eerdergenoemde interview van Winnubst voegde hij eraan toe „Hopelijk vindt u inderdaad steun bij de Shell, waar men het onderwijs in Nederland een warmer hart toedraagt dan bij het ministerie van die naam.”
Het bestuur van de faculteit der W&N stuurt een brief naar de minister van O&W met een zes pagina’s tellende bijlage. Hierin worden – op grond van een analyse van de universitaire organisatie en van de beschikbare middelen (personeel, huisvesting, bibliotheek en collecties) ten behoeve van de geologie aan de UVA en VU – drie scenario’s beoordeeld. Daarbij wordt met betrekking tot de huisvesting uitgegaan van: (I) locatie aan de UVA, (II) onveranderde locatie en (III) locatie aan de VU. Het eindoordeel luidt dat het opheffen van de subfaculteit geologie aan de UVA en overdracht van personeel aan de VU om een krimp van 0,9 miljoen op de som van beide personeelsbudgetten te verkrijgen een ‘onzinnige zaak’ is. Als ook andere factoren die de organisatie bepalen, in de beschouwing worden betrokken zou de samenvoegingsoperatie volgens het derde scenario ‘vele tientallen miljoenen’ gaan kosten. 
Volgens het bestuur van de afdeling Noord-Holland van de Nederlandse Geologische Vereniging zal de opheffing van de geologie aan de UVA een ‘grote klap’ betekenen omdat veel van haar leden dan niet langer gebruik kunnen maken van deskundige informatie door personeel van de subfaculteit. Verder is het bestuur bezorgd dat in de toekomst de ‘uitstekende’ bibliotheek en de ‘zeer waardevolle’ stenencollectie, waaronder de vermaarde zwerfstenencollectie Van der Lijn, niet meer kunnen worden geraadpleegd. Het CVB wordt daarom dringend verzocht om het Geologisch Instituut te behouden. 
Een opmerkelijke steunbetuiging komt van dr. Adriaan Kortlandt die van juli 1958 tot 1980 als lector Psychologie en Ethologie der Dieren en vervolgens tot augustus 1984 in hetzelfde vakgebied als gewoon hoogleraar aan de UVA werkzaam was. Nadien was hij nog enige jaren als onbezoldigd hoogleraar aan de UVA verbonden; in de liquidatiefase van het Geologisch Instituut was hij daar enige tijd gehuisvest. Kortlandt, (inter)nationaal erkend als excellent wetenschapper met een groot aantal baanbrekende publicaties, stond bekend als een eigenzinnig man die met het bestuur van de universiteit voortdurend overhoop lag. Wij citeren enige passages uit zijn schrijven aan het College van Bestuur:
Wanneer ik ’s avonds op het Roeterseiland-terrein kom […] dan valt het mij op, dat gewoonlijk bij de geologen de meeste ramen verlicht zijn, de meeste auto’s en fietsen staan, en de meeste mensen in en uit lopen. […] Kennelijk zijn de geologen – zowel staf als studenten – de hoogst gemotiveerde wetenschappers in deze buurt. Dat geldt ook nog, als men de biologen rondom Artis in de beschouwing betrekt. [….] Ik heb mij natuurlijk afgevraagd, waarom de vertegenwoordigers van ons College van Bestuur nu juist nét de hóógst gemotiveerde wetenschappers op de offerbank van de TVC hebben gelegd. Het antwoord is misschien vrij eenvoudig. Het College van Bestuur en de Maagdenhuis-ambtenaren zijn ongetwijfeld eveneens hardwerkende lieden, maar zij verrichten hun bezigheden in de beslotenheid van het Maagdenhuis en de studeerkamer thuis. Zij hebben evenmin verspieders buiten de diensturen. Hoe kunnen zij dan ooit weten, wat er precies in onze Universiteit omgaat? De tijd dat de kalief van Bagdad en zijn grootvizier incognito in de stad rondwandelden om betere informatie te verkrijgen, ligt ver achter ons. Wellicht is er nog een andere reden geweest om de geologie aan de UVA te offeren. Aan de VU is de geologie een piepjong vak, geboren onder het vaderlijk oog van degenen die veelal nog aan Genesis I geloven. Zij hebben een machtige achterban. Zou men misschien kunnen veronderstellen, dat deswege de geologie aan de UVA moest worden gesmoord? Ik durf het vermoeden bijna niet te uiten, dat aan de TVC zo’n hoge graad van wetenschappelijk-moreel verval zou moeten worden toegeschreven. Maar toch, er gebeuren tegenwoordig zulke zotte dingen aan onze Universiteiten, dat niets meer uitgesloten mag worden geacht. Het lijkt mij op de weg van het College van Bestuur te liggen, om hierover meer duidelijkheid te verschaffen.” 
De Sectie Aardwetenschappen van de AR uit ernstige bedenkingen, zowel over de door de TVC gevolgde procedure met betrekking tot de studierichting geologie alsmede over de grootte van de voorgestelde bezuinigingen. Verder is er ‘bijzonder weinig’ rekening gehouden met het eind 1981 door de instellingen afgesloten nieuwe interuniversitaire samenwerkingscontract dat nog pas begin 1982 door de minister was bekrachtigd. Hierdoor is ‘de betrouwbaarheid van een gegeven woord van onze overheden en de daarmee verbonden rechtszekerheid’ ernstig in het geding gekomen. De overgrote meerderheid van de Sectie is van mening dat de bestaande complementaire samenwerking tussen UVA en VU, met name op het gebied van de mariene geologie, innoverend onderwijs en onderzoek oplevert met behoud van het eigen karakter van de betrokken instellingen. Volgens de Sectie is de voorgestelde opheffing van de subfaculteit aan de UVA niet gebaseerd ‘op de betekenis of het belang van de aardwetenschappen als zodanig’, maar door de TVC gebruikt als een sluitpost bij de afweging van andere belangen. De Sectie protesteert tegen ‘een dergelijke gang van zaken die zij moeilijk in overeenstemming kan brengen met de Ministeriële richtlijnen’. 
Dr. R.J. Murris, hoofd geologische planning van Shell Internationale Petroleum Maatschappij, wijst minister Deetman er op dat de in de jaren zeventig tot stand gekomen landelijke herstructurering van de aardwetenschappen nog nauwelijks verwerkt is. Daardoor kan – volgens hem – de door de TVC voorgestelde concentratie van de geologische opleidingen van de UVA en VUniet gezien worden als optimaal voor de motivatie en studie-omstandigheden van hen om wie het tenslotte gaat, de studenten’. Verder dringt hij aan op een snelle benoeming aan de UVA van kroondocenten in de mariene geologie en tektoniek waarvoor na uitgebreide selectie zeer goede en internationaal bekende wetenschappers gevonden zijn. 
Onder de kop ‘Uniek instituut weggevaagd door bezuinigingsorkaan’ verschijnt in Elseviers Magazine een uitgebreid artikel over de historie van het  Geologisch Instituut en de gevolgen  van het TVC-voorstel voor de geologie aan de UVA. Volgens de schrijfster, dr. Beatrix Koch, werkzaam aan het UVA-Laboratorium voor Kristallografie, wordt de Nederlandse geologie ‘niet gediend’ met de opheffing van het instituut met zijn unieke collectie boeken, periodieken, kaarten, gesteenten en mineralen. 
Professor dr. Ernst Braches, bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek (UB) noemt de door het college van bestuur voorgestelde overdracht van (delen van) de onder UB vallende geologiebibliotheek aan andere instellingen cultuurafbraak en het doelloos vernielen van een historisch gegroeide unieke verzameling van een kleine honderdduizend boeken, tijdschriften, kaarten, overdrukken en andere documenten. Volgens hem versjachert de UVA op deze manier haar collecties en ze laat daarmee een belangrijk cultureel en museaal principe varen. 
Professor Priem stuurt eind april een brief naar de minister in verband met het TVC-voorstel. Hij was directeur van het ZWO Laboratorium voor Isotopen-Geologie, gehuisvest in het gebouw van het Instituut voor Aardwetenschappen VU. Priem, bijzonder hoogleraar isotopen-geologie aan de RUU, lid van de Commissie Geologische Wetenschappen van de knaw somt in zijn schrijven een aantal bezwaren op tegen het TVC-voorstel. Het Instituut voor Aardwetenschappen VU is veel te klein om de Amsterdamse Concentratie adequaat te huisvesten, waardoor het ook onmogelijk is om de unieke museumcollectie (‘van grote wetenschappelijke waarde’) en de aardwetenschappelijke bibliotheek (‘de belangrijkste en uitgebreidste in Nederland’) van het Geologisch Instituut aldaar onder te brengen. Verder stuit de voorgestelde samenvoeging op ‘nagenoeg onoverkomelijke moeilijkheden’, schept het samengaan van een openbare instelling en een bijzondere op Christelijke grondslag grote problemen voor staf en personeel op ‘het practische en psychologische vlak’ en zal het ook een nadelige invloed hebben op de instroom van studenten. Om die bezwaren te ondervangen, stelt Priem voor om de in het TVC-eindrapport beoogde bezuinigingen te realiseren door een aantal aanpassingen en afslankingen in de bestaande samenwerking. De UVA-subfaculteit en de VSF blijven in de bestaande huisvesting met volledige samenvoeging van enige geologische vakgroepen waardoor verhuizingen beperkt worden. Daarbij komt hij tot de volgende verdeling: (1) UVA: mariene geologie, stratigrafie-paleontologie en structurele geologie; (2) VU: kwartair-geologie, hydrogeologie, petrologie-mineralogie, ertsgeologie en verder de fysische geografie. Daardoor zou duplicering in personeelsbestand en kostbare apparatuur binnen de bestaande samenwerking worden opgeheven waardoor aanzienlijk wordt bezuinigd, terwijl waardevolle voorzieningen zoals het museum, de collecties en de bibliotheek van het Geologisch Instituut gehandhaafd blijven. Al met al een realistisch en goed doordacht voorstel dat uiteindelijk toch in de “ministeriële prullenbak” belandt, samen met een variant op Priems plan dat enige dagen later door de UVA-subfaculteit aan de bewindsman wordt aangeboden 
Professor Van Bueren, voorzitter van de Raad van advies voor het wetenschapsbeleid, bericht aan decaan Oen dat het voorstel van de TVC om de subfaculteit Geologie en Geofysica van de UVA op te doen gaan in de VSF onjuist is. Het Beleidsorgaan - waarvan hij jarenlang voorzitter was - had zich in 1981 duidelijk uitgesproken voor het voortbestaan van de twee geologische subfaculteiten, mits in intensieve samenwerking. Zijn inziens wordt aan deze laatste eis ‘redelijk wel voldaan’. Volgens hem is het laatste woord over het TVC-voorstel nog niet gezegd! De subfaculteit mag in ieder geval op zijn ‘Morele steun rekenen in deze controverse’. 
Mac Gillavry, tot zijn emeritaat in september 1978 hoogleraar in de (stratigrafie en) paleontologie aan de UVA, schrijft een drie pagina’s tellende notitie, waarin hij scherp ageert tegen de concentratie van de Amsterdamse geologie aan de VU :
“Ik kan mij niet onttrekken aan de indruk dat hier onder het mom van bezuiniging een beleid wordt voorgestaan dat alleen dient om de VU te geven waar het zijn zinnen op heeft gezet, terwijl het in werkelijkheid geld gaat kosten. Daarbij worden door het ministerie de externe adviezen van ter zake deskundigen op cynische wijze genegeerd.” 
Het bestuur van de subfaculteit Biologie vindt het van groot belang dat de vestiging geologie aan de UVA gehandhaafd blijft in verband met het verzorgen van geologisch onderwijs aan haar studenten onder wie een groep aardwetenschappelijke biologen. Volgens de subfaculteit Fysische Geografie en Bodemkunde zou de opheffing van de studierichting geologie aan de UVAook voor hen een nadelige ontwikkeling zijn, die in onderwijs en onderzoek zou doorwerken’.
In een brief aan de VCOW spreekt het hoofdbestuur van het Koninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap de vrees uit dat concentratie van de geologie aan de VU zal leiden ‘tot een vele jaren durende verlamming van het Amsterdamse geologische onderwijs- en onderzoeksbedrijf, zo niet tot een definitieve afbraak daarvan’. Het bestuur pleit voor een complementaire samenwerking volgens het model van de inmiddels voorgestelde interuniversitaire samenwerking bij de tandheelkunde in Amsterdam.
De Vereniging voor Openbaar Onderwijs dringt er bij de fracties van de Twee Kamer met klem op aan te kiezen voor de complementaire samenwerking tussen UVA en VU waardoor een gedwongen overgang van personeel van een openbare naar een bijzondere instelling kan worden vermeden. 
Uit het voorgaande blijkt dat de subfaculteit van alle kanten steun kreeg in haar verzet tegen opheffing. Daarentegen beweerde de heer D. Stegwee, woonachtig in het gereformeerde bolwerk Bennekom, dat de VU recht had op een geologieopleiding, ‘een recht dat de UVA niet kan opeisen zolang er in Utrecht of waar ook elders aan een openbare universiteit nog geologie wordt onderwezen.’ 
 

 

Het overleg tussen de colleges van bestuur van UVA en VU (maart-mei 1983) -  Het eerste overleg tussen de colleges van bestuur van UVA en VU na het verschijnen van het TVC-eindrapport vindt plaats op 23 maart 1983. De UVA is daarbij vertegenwoordigd door Poppe, Bresters en De Hon, de VU door De Jager die van 1979 tot 1991 vice-voorzitter was van het college waarin hij van meet af aan de personeels- en later ook huisvestingsportefeuille behartigde.

Vastgesteld wordt dat de in de essentialia van het TVC-eindrapport genoemde bestuurscommissie nog niet kan worden ingesteld maar spoedig als een commissie ‘in oprichting’ kan functioneren zodra beide colleges schriftelijk de bereidheid hebben uitgesproken het overleg over de samenvoegingsoperatie te starten. Poppe stelt voor de inmiddels bekende kandidaat voor de leerstoel mariene geologie (Schlager) zowel aan de UVA als de VU te benoemen. Volgens De Jager zal een dergelijke benoeming ‘niet eenvoudig’ zijn waaraan hij toevoegt dat de ‘vu in dit stadium een zwaarwegend advies kan uitbrengen over de te benoemen kandidaat’. Verder wordt er vrijblijvend gepraat over de dispensatieregeling, de huisvesting aan de VU en de overdracht van collecties, de bibliotheek en apparatuur. Daarna zijn er nog twee bijeenkomsten in april en één in mei, die evenmin weinig concreets opleveren wat niet verwonderlijk is omdat het UVA-college onder druk van de stortvloed van protesten tegen de opheffing van de studierichting geologie zich in toenemende mate begint te distantiëren van het betreffende TVC-voorstel. Het gevolg is dat de bestuurscommissie niet van de grond komt, de door de UVA gevraagde dubbelbenoeming van de docent mariene geologie niet doorgaat en de dispensatieproblematiek schriftelijk wordt afgehandeld. Het overleg wordt pas eind november(!) hervat nadat de minister aan beide colleges heeft gevraagd een uitspraak te doen over zijn bemiddelingsvoorstel inzake de geologie in Amsterdam. 
 

 

Reacties van  de Universiteitsraad en het CVB/UVA op het TVC-eindrapport - Na het verschijnen van het eindrapport is de TVC-operatie een terugkerend agendapunt in de vergaderingen van de Universiteitsraad. Hierin heeft het ‘links-progressieve blok’, Progressief Personeel (pp) met ASVA/Aktiegroep Ekonomen/juridische studentenvereniging JFAS, een comfortabele meerderheid en kan voorstellen van het college inzake de TVC-operatie naar believen steunen of dwarsbomen. Dat brengt het pp meermaals in problemen omdat het enerzijds het uit eigen gelederen gekozen collegelid Poppe niet voor het hoofd wil stoten en anderzijds de coalitie met de ASVA niet op het spel wil zetten. Het gevolg is dat de UR-vergaderingen herhaaldelijk worden geschorst voor overleg tussen de coalitiepartners. Daar komt bij dat veel raadsleden lang van stof zijn zodat veel vergaderingen doorgaan tot in de nachtelijke uren. Herhaaldelijk worden moties aangenomen die ofwel voor het college niet of moeilijk uitvoerbaar zijn, dan wel zijn beleid inzake de TVC-operatie doorkruisen en het overleg met de minister ernstig bemoeilijken.

Eind maart [1983] stuurt het CVB een ontwerpstandpunt inzake de TVC-voorstellen naar de UR. Hierbij is – zo schrijft het college – rekening gehouden met de vele reacties vanuit de universiteit waaronder het eerdergenoemde bezwaarschrift van 23 maart van de subfaculteit en een tiental moties van de UR. In een van deze moties constateert de UR dat
“de uitruil tussen de V.U. en de U.v.A. op het gebied der geo-wetenschappen vooralsnog geheel onduidelijk in zijn effecten moet worden geacht, mede gezien de ‘grondslag’-problematiek der V.U. daarbij”.
Uit het 25 pagina’s(!) tellende ontwerpstandpunt blijkt dat het eindrapport van de TVC door het college ‘in het algemeen positief’ wordt beoordeeld niettegenstaande zijn kritische uitlating over een groot aantal voorstellen, waaronder de opheffing van de studierichting geologie die ernstig betreurd wordt. Het ontwerp wordt op 12 april behandeld in de UR-vergadering in de hal van het Maagdenhuis. Op de vergadertafel ligt voor ieder UR-lid een brief van de subfaculteit met een samenvatting van alle argumenten tegen een concentratie van de geologie aan de VU. Voor het eerst sinds jaren is de publieke tribune overvol met rond de honderd personeelsleden en studenten. Onder hen manifesteren zich vooral de geologen die bordjes met steenkool en droog brood uitdelen aan het college en de raadsleden, terwijl de in alpinistenkleding gestoken studenten Marc van Nes [1976] en Mary Gijsen [1980], hangend aan klimtouwen vanaf het dak, drie uur lang boven het college bengelen. Door de Amsterdamse Universiteits Belangen en Faculteitenlijst wordt een motie ingediend om de geologie aan de UVA te behouden. De motie wordt verworpen, niet om inhoudelijke redenen, maar omdat de meerderheid van de raad weigert een mening te geven over de door de TVC voorgestelde maatregelen met betrekking tot studierichtingen! Dit tot grote teleurstelling en woede van de geologen en tot ergernis van het college dat bij monde van Poppe had verklaard een steun in de RUG best te kunnen gebruiken. Uit de discussies en amendementen blijkt dat de meerderheid van de UR het TVC-eindrapport niet kan onderschrijven omdat het onvoldoende gebaseerd is op inhoudelijke criteria van onderwijs en onderzoek waardoor de uitvoering van de operatie onverantwoord wordt geacht. Verder wil men dat in het UVA-standpunt wordt volstaan met het maken van enkele algemene kanttekeningen bij het rapport, zulks in tegenstelling tot het uitgebreide conceptstandpunt van het college. Kort vóór de stemming worden vanuit de publieke tribune rook- en stinkbommen gegooid (niet door de geologen!) waardoor de vergadering moet worden verdaagd. Een week later stemt het overgrote deel van de UR alsnog tegen het TVC-eindrapport. In die vergadering worden ook nog twee moties aangenomen. In de eerste verzoekt de UR aan de minister om de colleges van bestuur van de instellingen alsnog in de gelegenheid te stellen tot uiterlijk eind 1983 verbeteringen, aanvullingen en wijzigingen in het eindrapport aan te brengen. In de tweede wordt het college opgedragen
besprekingen, waarbij mogelijk sprake is van overgang van personeel van openbare instellingen naar bijzondere instellingen, deze besprekingen afhankelijk te stellen van de toezegging door het betrokken bevoegd gezag dat de eventueel vereiste dispensatie van het onderschrijven van de doelstelling in beginsel op voorhand zal worden verleend”. 
De uitspraken en amendementen van de UR noopt het college zijn aanvankelijke standpunt over het TVC-eindrapport drastisch te herzien en aanzienlijk te bekorten. Eind april stuurt het een ‘nog maar’ zes pagina’s tellende brief naar de minister waarin geconcludeerd wordt dat naar het oordeel van de uva
door de onvoldragen onderbouwing van de voorstellen in het TVC-eindrapport geen duidelijke relatie zichtbaar wordt gemaakt tussen deze voorstellen enerzijds en de met de TVC-operatie beoogde primaire doelen als kwaliteitsverbetering en doelmatigheidsverhoging anderzijds. Gezien de drastische aanslag op de onderwijsvoorzieningen en de dramatische ingreep in de werkgelegenheid die deze operatie impliceert acht de UVA het onverantwoord deze TVC-voorstellen aan de uitvoering van de operatie ten grondslag te leggen.”
Verder wordt in het schrijven opgemerkt:
De UVA gaat er vanuit dat de opheffing van vestigingen van studierichtingen wordt gerealiseerd door fusie. Zij is van mening dat zulke opheffingen alleen kunnen bijdragen aan de instandhouding en de verhoging van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, en alleen op de eisen van sociale rechtvaardigheid kunnen zijn afgestemd, indien de weg van fusie wordt bewandeld. Met leedwezen constateert de UVA dat de TVC zich niet heeft beraden over de wijze waarop zulke fusies kunnen worden uitgevoerd. Zij beschouwt dit als een ernstige omissie in het Eindrapport.
Die laatste passage sluit naadloos aan bij de voorstellen van de subfaculteit, en van andere organen en personen van buiten de UVA, om de geologische opleidingen in Amsterdam te ‘fuseren’ in interuniversitair verband. 
 

 

De reactie van minister Deetman op het TVC-eindrapport -  Op 29 maart verschijnt onverwacht, twee weken eerder dan afgesproken, het eerste deel van de reactie van minister Deetman op het eindrapport van de TVC. Naast waardering is er  onverholen kritiek: overschatte bezuinigingen, onvoldoende ruimte voor nieuw beleid, onduidelijk gebruik van criteria en te weinig concentratie. Zo moet volgens de bewindsman het aantal vestigingen in de Randstad van de farmacie en tandheelkunde terug van twee – zoals voorgesteld door de TVC – naar één. Verder verwacht hij niet dat zijn voorstellen in strijd komen met het karakter van de bijzondere instellingen. 

De colleges van bestuur zijn verbolgen over deze ministeriële reactie omdat ingrepen (veel) verder gaan dan in het plan van de TVC. Nadat op 14 april in een gesprek met de minister een aantal misverstanden worden opgehelderd, vindt op 22 en 29 april informatief overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de instellingsbesturen en de directeur-generaal van het ministerie, dr. In ’t Veld. Hierbij komen ook de delen II en III van Deetmans reacties op het eindrapport ter sprake die respectievelijk op 14 en 15 april verschenen zijn. In het laatste deel zijn de ideeën en plannen van de minister subtiel verstopt in een groot aantal vragen aan de besturen van de instellingen. Het overleg levert weinig op omdat de directeur-generaal op veel vragen geen of nietszeggende antwoorden geeft. Zo blijft het onder meer onzeker hoeveel vestigingen tandheelkunde en farmacie er in de Randstad komen.

Van de ministeriële vragen in deel III hebben er meerdere betrekking op de geologie: 
  1. De indruk bestaat, dat de huidige studieprogramma’s en afgestudeerden zowel kwalitatief als kwantitatief niet geheel voldoen aan hetgeen in het aansluitende beroepenveld wordt gevraagd. Lijkt het niet wenselijk, dat hierover met het betreffende bedrijfsleven en de RGD een gedachtenwisseling wordt geopend?
  2. Kunnen door de twee voorgestelde concentraties en complementaire voorzieningen aan de THD en LHW in voldoende mate ook de moderne, meer technische specialismen (bijv. exploratiegeofysica, micro-paleontologie en geotechniek) worden aangeboden?
  3. Welke vorm en inhoud zou permanente samenwerking en taakafbakening tussen de bedoelde vier instellingen op het gebied van de aardwetenschappen kunnen hebben?
  4. Zou hiertoe verdergaande concentratie op termijn moeten worden nagestreefd?
  5. Welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij het voorstel van samenvoeging van de Amsterdamse subfaculteiten geologie? Hoe wordt in dat verband gehandeld met de bij de UVA aanwezige infrastructuur?
  6. Hoe is de behoefte tot concentratie te rijmen met de door de TVC gewenst geachte samenhang tussen locaties van aardwetenschappen en fysische geografie?
Het antwoord van de subfaculteit op de ministeriële vragen volgt spoedig:
Ad vraag 1:
Wij beamen de wenselijkheid van een gedachtenwisseling met bedrijfsleven en RGD m.b.t. studieprogramma’. I.h.b. de Subfaculteit Geologie UVA besteedt hieraan reeds aandacht door in alle struktuur- en benoemingscommissies (kroondocenten Mariene Geologie, Tektoniek en Toegepaste Ertsgeologie) deskundigen van RGD en/of bedrijfsleven op te nemen.”
Ad vraag 2:
..“De complementariteit met THD en LHW inzake bepaalde technische specialismen is tijdens de voorgaande Herstructurering Aardwetenschappen reeds in beschouwing genomen. M.b.t. onze situatie is op te merken dat de door U genoemde micropaleontologie bij de UVA wordt beoefend en dat wij m.b.t. de Mariene Geologie en Toegepaste Ertsgeologie actief naar samenwerking [….] met VU, RUU en THD toewerken. Inmiddels is overeenstemming bereikt over deelname van de sectie Technische Geofysica van de vakgroep Petroleumwinning en Technische Geofysica van de THD aan de UVA-VU werkgroep Mariene Geologie.” Vergeten wordt de minister te wijzen op het beperkte technische aspect van de micro-paleontologie.
Naar aanleiding van vraag 3 stelt de subfaculteit een ‘zeer zinvol alternatief‘ voor in de vorm van een concentratie van alle geologische vakgroepen (Ertskunde-Petrologie-Mineralogie, Stratigrafie-Paleontologie en Structurele Geologie) aan de UVA en van gemengd fysisch geografisch-geologische vakgroepen (Hydrogeologie-Geografische hydrologie en Kwartairgeologie-Laaglandgenese) aan de VU. Hiermee is een “minimum aan overplaatsing van personeel, verplaatsing en verlies van infrastructurele voorzieningen en huisvestingsproblemene gemoeid”, terwijl het ‘concentratierendement’ maximaal is en de bestaande samenwerking behouden blijft. Het voorstel vertoont veel overeenkomst met het enige dagen eerder door de hoogleraar Priem aan de minister aangeboden plan voor de geologie in Amsterdam.
In verband met vraag 4 wordt door de subfaculteit opgemerkt:
Wij benadrukken dat de TVC de problemen met en de schade aan infrastructurele voorzieningen niet heeft onderkend of sterk heeft onderschat. Het TVC-voorstel betekent dat de Geologie UVA niet bij de Geologie VU wordt gevoegd, doch bij de Geologie + Fysische geografie VU. De Verenigde Subfaculteiten Geologie en Fysische Geografie vormt één eenheid met één dekaan, één subfaculteitsbestuur en –raad en één basisopleiding Geologie + Fysische geografie. Deze opheffing [van geologie uva] van wat in feite reeds de 2e vestiging Geologie is en de samenvoeging daarvan bij een gemengde subfaculteit met Fysische geografie is niet te rijmen met het TVC-uitgangspunt om te komen tot een optimale 2e vestiging Geologie naast de concentratie ruu.”
Wat betreft vraag 5 wordt gesteld dat concentratie van de geologie aan de VU geen middel mag zijn om een ‘sub-optimale afdeling Fysische Geografie’ aan die instelling te handhaven.
 

 

Tijdelijke wet taakverdeling W.O.

Tijdens het overleg op 22 april komt ook het ‘Ontwerp van Wet houdende bijzondere bepalingen van tijdelijke aard voor taakverdeling in het wetenschappelijk onderwijs’ ter sprake dat op 15 april door minister Deetman voor advies naar de Onderwijsraad (OR) en de Raad van State was gestuurd. Hierin wordt bepaald dat de bestuursorganen van de instellingen zorg dragen voor de uitvoering van het voor hun instelling vastgestelde ‘reorganisatieplan’. Indien lagere organen binnen de instellingen niet tijdig de voor het plan vereiste besluiten nemen, moet het college van bestuur daarin voorzien. Als het college in gebreke blijft, stelt de minister het plan vast. Met de wet beoogt de minister een tijdelijke en aanvullende wettelijke voorziening te treffen voor een snelle en doelgerichte uitvoering van de TVC-operatie. De instellingen en de AR zijn ontstemd dat hen geen advies is gevraagd, terwijl de UVA vindt dat door de wet de universitaire democratie buiten werking wordt gezet omdat de WUB niet meer van toepassing is op de TVC-operatie. Ook de OR, het belangrijkste adviesorgaan van de overheid in onderwijsaangelegenheden, fulmineert tegen het wetsontwerp omdat daarin een principiële zaak als taakverdeling en concentratie wordt behandeld als een kwestie van tijdelijke aard. Bovendien vreest de raad dat er precedentwerking zal uitgaan van deze als eenmalig bedoelde operatie. Tijdens het 22 apriloverleg merkt de VU-vertegenwoordiger Brinkman, namens de instellingen, op dat
“het recente wetsontwerp doet […] vermoeden dat de minister een zeer gedetailleerd taakverdelingsplan wil gaan maken, dat veel dieper in de organisatie van het wetenschappelijk onderwijs zal blijken in te grijpen dan de oude bepalingen ten aanzien van taakverdeling: ‘Het bereik van het recente wetsontwerp gaat veel verder dan dat van artikel 96 ter lid 5 w.w.o.’”
Hij vraagt zich af of de instellingen wel bereid zouden zijn geweest aan de TVC-operatie deel te nemen, indien zij tevoren deze ontwikkeling hadden gekend. Volgens de directeur-generaal heeft het wetsontwerp uitsluitend betrekking op beslissingen ex artikel 96 ter lid 5, en niet op afslanking. Het moet ertoe bijdragen dat de taakverdeling een samenhangend proces wordt. Zonder deze wet is niet duidelijk wie wat zal doen in de beleidsvoorbereidende fase en in de uitvoeringsfase. Verder is het wetsontwerp ook bedoeld om tot een zodanig besluitvormingsproces te komen, dat een fatsoenlijke verantwoording daarvan aan de Tweede Kamer mogelijk zal zijn. Na deze toelichting van de directeur-generaal worden er geen kritische vragen meer gesteld! 
Na adviezen van de OR, de AR en de Commissie voor de Bestuurshervorming wordt het ontwerp op een aantal punten gewijzigd en een artikel over de ‘Rechtspositie personeel en studenten’ toegevoegd; de grote lijnen van het ontwerp blijven echter gehandhaafd. Het herziene ontwerp wordt bij ‘koninklijke boodschap’ op 12 juli 1983 aan de Tweede Kamer aangeboden die de wet op 22 februari 1984 goedkeurt. Artikel 7 stelt: “Zij treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 juli 1983; zij geldt tot 1 januari 1988”. De wet versterkt ten zeerste de dirigerende rol van minister Deetman bij de uitvoering van de TVC-operatie.
 
 

De (concept)beleidsvoornemens van de minister 

Op 17 mei 1983 presenteert de minister zijn conceptbeleidsvoornemens die in grote lijnen overeenkomen met de voorstellen van de TVC. Dat was opmerkelijk gezien zijn eerdere kritiek  op het werk van de commissie. Wèl kondigt hij voor een aantal studierichtingen een extra bezuiniging aan van 60 miljoen gulden die voor het grootste deel moet worden bestemd voor vernieuwing in onderwijs en onderzoek Wat betreft de geologie wordt het voorstel van de TVC integraal overgenomen; daarbij behoort volgens de bewindsman ook de overdracht van het Rijksmuseum voor geologie en mineralogie van de RUL aan het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. In een brief die twee dagen later naar het college wordt gestuurd noemt de subfaculteit de beleidsvoornemens van de minister ‘de slechtste, die wij ons voor kunnen stellen’. De minister dient op zo kort mogelijke termijn de argumenten en motivering bekend te maken voor zijn beleidsvoornemen ten aanzien van de geologie. Verder is men verbaasd dat het Rijksmuseum voor geologie en mineralogie door de minister wèl bij de TVC-operatie wordt betrokken, terwijl hij geen woord wijdt aan de toekomst van het Geologisch Museum van de UVA.
Beheerder Winnubst schrijft op 20 mei aan het college dat er bij het personeel en de studenten een ‘absolute onwil’ bestaat om mee te werken aan de opheffing van de subfaculteit. Hij verzoekt het college de voornemens van de minister inzake de Amsterdamse geologie af te wijzen, waaraan hij dreigend toevoegt: “Zo niet, dan is – de instituutsbevolking kennende – te verwachten dat er grote moeilijkheden komen.” Het TAS-bestuur onderschrijft de brief van Winnubst en verzoekt het SFB om in woord en geschrift ‘krachtiger’ stelling te nemen tegen de opheffing van de subfaculteit. 
Tijdens het overleg op 24 mei met de minister wordt door de UVA-vertegenwoordiger Poppe gevraagd om een betere onderbouwing van de voornemens ten aanzien van de geologie, mede gezien de door externe deskundigen gegeven adviezen.  Een schrijven van 30 mei van het college aan de minister verwoordt het standpunt van de UVA
Met betrekking tot de geologie wordt opgemerkt dat, mede in verband met de dispensatieproblematiek, overwogen dient te worden om te besluiten tot een ‘verder doorgevoerde complementaire samenwerking of concentratie aan de uva’. Hiermee distantieert het CVB zich voor het eerst duidelijk van het TVC-voorstel voor concentratie aan de VU. Die late ommezwaai heeft alles te maken met moties van de UR, de stroom van protestbrieven van de subfaculteit en de vele adviezen van buiten de universiteit waarin gepleit wordt voor handhaving, in welke vorm dan ook, van de studierichting geologie aan de UVA
Uit de conceptbeleidsvoornemens van de minister blijkt echter dat deze halsstarrig vasthoudt aan het TVC-voorstel inzake de geologie waardoor het in toenemende mate duidelijk is dat diens uiteindelijke taakverdelingsbeslissing voor de subfaculteit negatief zal uitvallen. Alleen de Tweede Kamer kan dit nog voorkomen! Daarom richt decaan Oen zich - namens de subfaculteit - in een brief van 9 juni tot de VCOW. Opnieuw worden de vele argumenten opgesomd tegen concentratie aan de VU. Gepleit wordt voor verdere voortzetting en versterking van de complementaire samenwerking binnen de door de TVC voorgestelde en door de minister aanvaarde financiële randvoorwaarden. Indien toch zou worden gekozen voor concentratie, dan moest die aan de UVA plaatsvinden
vanwege de daar aanwezige infrastrukturele voorzieningen, alsmede ter voorkoming van de onnodige afbraak van de culturele, wetenschappelijke en historische waarden vertegenwoordigd door bibliotheek en museum van het Geologisch Instituut van de uva”.
De brief eindigt als volgt:
“Wij hebben de persistente veronachtzaming van de inhoudelijke argumenten bij de besluitvorming m.b.t. de Amsterdamse geologie met toenemende zorg gadegeslagen. Wij vertrouwen erop dat U bij Uw toetsing van de ministeriële beleidsvoornemens de inhoudelijke overwegingen die een blijvende beoefening van de aardwetenschappen in Nederland beogen, zult beklemtonen, en dat U een constructie gebaseerd op “bestuurlijke overwegingen” waarvan een averechts effect valt te verwachten, zult afwijzen.” 
Na een ronde van bilateraal overleg met de instellingen, adviezen van de AR en de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) en een Kamerdebat (15 juni) over de conceptbeleidsvoornemens, maakt minister Deetman op 13 juli zijn definitieve beleidsvoornemens bekend. Met betrekking tot de geologie blijft hij bij zijn standpunt. Ook ditmaal geeft hij hiervoor geen argumenten hoewel hij tijdens het Kamerdebat expliciet had toegezegd dit bij zijn definitieve beleidsvoornemens wèl te zullen doen. Deetman bevoordeeld – bewust – zijn geloofsgenoten van de VU door de Tweede Kamer te negeren en voorliggende argumenten voor een betere oplossing niet te willen horen. 
In de Randstad moet de farmacie geconcentreerd worden in Utrecht en de tandheelkunde in Amsterdam. De opheffing van de farmacie aan de UVA is een harde klap in het gezicht van het CVB  dat vanaf het begin van de TVC-operatie alles in het werk had gesteld om die studierichting te handhaven, en daarvoor wellicht de geologie had geofferd. De voor de tandheelkunde beoogde interuniversitaire samenwerking op basis van complementariteit tussen UVA en VU bood nieuw perspectief voor een analoge constructie voor de geologie in Amsterdam waartegen de VU zich vanaf het eind van de jaren zestig mordicus verzet. 
In een reactie op de beleidsvoornemens van de minister schrijft het CVB  op 28 juli dat er geen objectieve voordelen zijn voor concentratie van de Amsterdamse geologie bij de VU en dat een opheffing van die studierichting aan de UVA niet aanvaardbaar is. Evenals in zijn brieven van 30 mei en 9 juni, verzoekt het college de minister ‘nogmaals dringend’ zijn beleidsvoornemens te heroverwegen waarbij het zich bereid verklaart tot overleg ‘teneinde voor de geologie tot een betere oplossing te komen’. Het college denkt daarbij óf aan een voortgezette complementaire samenwerking tussen UVA en VU - zoals onder meer bepleit door de RAWB - óf aan een concentratie bij de UVA waarvoor een aantal argumenten worden genoemd.
 
 

De dispensatiekwestie

Volgens de subfaculteit heeft het college in vorengenoemd schrijven van 28 juli verzuimd aandacht te besteden aan de problemen die specifiek samenhangen met de overgang van personeelsleden van een openbare naar een bijzondere instelling. Aan hen zouden namelijk eisen worden gesteld die ‘niets uitstaande hebben met de wijze waarop zij hun werk verrichten’. De subfaculteit vindt de opstelling van de UVA ten aanzien van de grondslagkwestie van principieel belang, niet alleen in het onderhavige geval van de geologie, maar ook bij toekomstige ‘bezuinigings-/taakverdelingsronden’ waarbij VU en UVA betrokken zouden zijn. 
De brief heeft tot gevolg dat het college op 26 augustus aan de minister bericht dat in de paragraaf over de geologie de volgende passage moet worden toegevoegd aan het 28 juli schrijven:
De Universiteit van Amsterdam is van mening dat aan personeel, dat tengevolge van de taakverdelingsoperatie ontslagen wordt en bij de Vrije Universiteit in dienst treedt, volledige en onvoorwaardelijke collectieve dispensatie ten aanzien van de levensbeschouwelijke identiteit van de Vrije Universiteit moet worden verleend. Deze dispensatie moet ook gelden voor studenten die gedwongen van de UVA naar de VU overgaan.
Die toevoeging ging verder dan hetgeen het college had vermeld in zijn schrijven van 9 juni waarin over dispensatie voor studenten niets werd vermeld. De toegevoegde tekst was vrijwel letterlijk ontleend aan die van een op 23 augustus door de ASVA ingediende motie (83-56) met betrekking tot de dispensatiekwestie die in de UR-vergadering op 30 augustus unaniem werd aangenomen.
De door de UVA gevraagde dispensatie gaat veel verder dan die waartoe de VU tot dan toe bereid was. Dat blijkt uit een brief de dato 18 mei van het CVB-VU aan het CVB-uva. Hierin worden de passages uit de Regelen van de VU vermeld die onder meer van belang zijn bij ‘benoemingen’ aldaar. 
 

De Regelen van de Vrije Universiteit

a. De universiteit stelt zich ten doel, overeenkomstig de grondslag der Vereniging, al haar arbeid  in  gehoorzaamheid aan het Evangelie van Jezus Christus te richten op het dienen van God en Zijn wereld.
b. Van allen die tot de universitaire gemeenschap behoren, wordt verwacht dat zij naar hun   vermogen in de geest van deze doelstelling te werk gaan in het bestuur en beheer, de beoefening der wetenschap, het onderwijs, de vorming der studenten, de onderlinge  verhoudingen in de universiteit en het persoonlijk en gemeenschappelijk optreden naar buiten. 
c. Van ieder die een benoeming aanvaardt als hoogleraar, docent, bibliothecaris, wetenschappelijk medewerker in vaste dienst of die een andere leidinggevende functie gaat bekleden wordt een schriftelijke of mondelinge verklaring van instemming met de doelstelling  der universiteit verwacht. 
d. Het Bestuur der Vereniging kan het bepaalde (onder c) buiten toepassing verklaren ten  opzichte van iemand, die bezwaar maakt tegen het afleggen van een verklaring als daar  bedoeld.
 
In haar reactie d.d. 18-05-1983 plaatst het CVB-VU een opmerking over het onder d. vermelde, bekend als ‘het verlenen van dispensatie’, luidende dat “voor hen aan wie dispensatie is verleend geen beperkende bepalingen gelden, met uitzondering van het bekleden van de functie lid College van Bestuur of voorzitter Universiteitsraad”.
 
Volgens het VU-college is het niet de bedoeling om
voor bepaalde functies de doelstelling van de universiteit buiten beschouwing te laten. Ook kan niet collectief dispensatie worden verleend, wanneer daarmee bedoeld wordt dat een groep van medewerkers zich geheel aan zijn verplichtingen tegenover de universiteit als bijzondere instelling kan onttrekken. Het raakt niet alleen de fundamenten van de Vrije Universiteit, het zou er ook toe leiden dat wij onderscheid zouden maken in meer of minder volwaardig lid zijn van de universitaire gemeenschap.
In het bijzondere geval van een mogelijke concentratie van de Amsterdamse geologie aan de VU was volgens het college, na overleg met het bestuur der Vereniging, een op deze situatie afgestemde uitvoering van de dispensatieregeling op haar plaats. Daarbij werden twee mogelijkheden genoemd: 
Aan hen die voor plaatsing bij de Vrije Universiteit in aanmerking komen, zal - in overeenstemming met de Regelen – gevraagd worden te verklaren:
a. dat hij/zij zich persoonlijk wil laten aanspreken op datgene wat de universiteit met haar doelstelling beoogt, of
b. dat het Evangelie voor hem/haar niet van essentiële betekenis is, maar dat hij/zij het christelijk  karakter van de universiteit erkent en respecteert en naar eigen vermogen in de geest van deze doelstelling te werk wil gaan.
Het college stelde voor teneinde ‘gevoelige situaties, al te persoonlijke interpretaties en misverstanden te vermijden’ dat een verklaring sub a of b door de betrokkene schriftelijk wordt gegeven.
“In zekere zin kunt U dit opvatten als een collectieve maatregel die wij in deze unieke situatie, die noch door U noch door ons gezocht werd, verantwoord achten.” 
 
Het UVA-college zet – na overleg met de medezeggenschapscommissie en de personeelscommissie – zijn standpunt uiteen in een schrijven van 13 september aan zijn VU-collega’s: 
” - onder volledige dispensatie dient te worden verstaan dat voor personeelsleden en studenten die ten gevolge van de taakverdelingsoperatie moeten overgaan naar de Vrije Universiteit geen beperkende bepalingen in de uitoefening van hun rechten mogen gelden, met name ten aanzien van het kunnen bekleden van bestuursfuncties aan de Vrije Universiteit; 
 - onder collectieve dispensatie dient te worden verstaan dat alle personeelsleden en studenten die op grond van het daartoe strekkende onderwijs- en onderzoekprogramma kunnen/moeten overgaan naar de Vrije Universiteit, dit kunnen zonder dat zij een aparte schriftelijke verklaring dienen te geven;
 - de Vrije Universiteit voor de personeelsleden en studenten die overgaan mag verwachten dat zij geacht worden het christelijk karakter van de Vrije Universiteit te erkennen en te respecteren”
Het is een hoogst ongelukkige brief omdat niet gesproken wordt van ‘onvoorwaardelijke’ dispensatie - zoals in eerdere schrijvens - maar vooral vanwege de volstrekt onnodige alinea achter het derde gedachtestreepje die twee weken later door de VU dankbaar wordt benut om eisen te stellen aan UVA-personeel dat te zijner tijd bij de VU in dienst zou treden. De brief kwam ter sprake tijdens de UR-vergadering op dinsdagavond 13 september. De raad was verontwaardigd over het schrijven en NAM een motie aan waarin werd vermeld dat
in de onderhandelingen met de VU enkel en alleen op basis van de eerste twee gedachtenstreepjes van voornoemde brief onderhandeld moet worden, en dat omtrent erkenning en respect van de grondslag geen toezeggingen aan de VU gedaan kunnen worden”.
Het gevolg was dat het college al een dag later tijdens overleg met hun VU-collega’s zijn schrijven moest rectificeren. Een gênante vertoning en het zoveelste voorbeeld van het stuntelige gemanoeuvreer van het UVA-college! 
In antwoord op genoemd schrijven bericht het VU-college eind september dat het Bestuur van de Vereniging geen schriftelijke verklaring meer verlangt. Het voegt eraan toe:
“Uiteraard verwachten wij wel van iedereen, zoals U zelf schrijft in Uw brief van 13 september, dat hij/zij het christelijk karakter van de Vrije Universiteit erkent en respecteert.”
Het blijkt nu duidelijk dat de VU de alinea achter ‘het derde gedachtestreepje’ in de UVA-brief gebruikt heeft om eisen te stellen inzake de dispensatie. Een toch wel minne streek van de mannenbroeders omdat het UVA-college al op 14 september aan hen had laten weten dat die passage diende te worden geschrapt. De brief vervolgde met:
Formeel juridisch zouden wij het voorgaande als volgt willen behandelen, met gebruikmaking van de Regelen. Wij stellen ons voor in de begeleidende brief bij de arbeidsovereenkomst, die daarmee één geheel vormt, de volgende passage op te nemen
Het aanvaarden van de benoeming houdt in dat ook van U, zoals van allen, die tot onze universitaire gemeenschap behoren, wordt verwacht, dat U naar vermogen in de geest van de doelstelling te werk gaat in het bestuur en beheer, de beoefening der wetenschap, het onderwijs, de vorming der studenten, de onderlinge verhoudingen in de universiteit en het persoonlijke en gemeenschappelijk optreden naar buiten [……]. Ervan uitgaande dat U aan deze verwachting wilt voldoen heeft het Bestuur van de Vereniging de eis van persoonlijke instemming met de doelstelling [……] in Uw geval buiten toepassing verklaard. Wij volgen hiermede een van de gebruikelijke gang van zaken afwijkende procedure door individuele gesprekken over instemming met de doelstelling achterwege te laten.
Tot slot bericht het college dat zijn standpunt zal worden gepubliceerd in het eerstkomende nummer van het universitaire weekblad Ad Valvas. Zodoende kan de hele VU-gemeenschap de ruimdenkendheid en barmhartigheid proeven van het college en van de Vereniging! 
In reactie op dit schrijven deelt het SFB  aan het UVA-college mee dat de ‘concessie’ van de VU in onvoldoende mate tegemoet komt aan het standpunt van de UVA, zoals vastgelegd in de UR-motie 83-56. Er wordt op gewezen dat de verleende collectieve dispensatie geen betrekking heeft op het lidmaatschap van de UR, noch op besturen van (sub)faculteiten omdat in art. 5.4 van de Regelen vermeld wordt dat daarvoor een individuele schriftelijke verklaring van instemming, of bekend zijn, met de doelstelling van de VU wordt verwacht. De UR ontvangt een gelijksoortig bericht. Nadat de VU meedeelt geen verdere concessies te doen, besluit het UVA-college dit netelige probleem aan de minister voor te leggen. 
 

 

Het strijdtoneel verplaatst zich naar de Tweede Kamer 

Na de zomervakantie verplaatst het strijdtoneel van de TVC-operatie zich naar de Tweede Kamer. Op 31 augustus vindt een hoorzitting plaats van de VCOW waar het collegelid Poppe in een ‘verklaring’ het standpunt van de UVA uiteenzet. Hij merkt op dat de TVC-voorstellen inzake de opheffing van studierichtingen hebben geleid tot “voor de betrokkenen vaak moeilijk verteerbare resultaten, gekwalificeerd als uitkomsten van koehandel”. Dat is – zo zegt hij - in belangrijke mate te wijten aan de korte tijd die de TVC van de minster heeft gekregen om haar eindrapport uit te brengen, waardoor de vereiste zorgvuldigheid een ‘wensdroom’ werd. Met betrekking tot de geologie heeft de UVAmet veel moeite’ uiteindelijk ingestemd met de voorstellen. Echter, na het beleidsvoornemen van de minister om de farmacie aan de UVA te laten verdwijnen, was de opheffing van de geologie ‘een onverteerbaar brok’ geworden. Hij somde de vele inhoudelijke argumenten op voor handhaving van de geologie en voor intensivering van de bestaande complementaire samenwerking met de VU. Daarbij verwees hij naar het samenwerkingsmodel voor de tandheelkunde in Amsterdam waarover beide instellingen inmiddels in grote lijnen overeenstemming hadden bereikt. Daardoor zou ook het heikele punt van de dispensatiekwestie worden omzeild. 
Het was het laatste optreden van Poppe die met ingang van 1 september geen deel meer uitmaakte van het college. Een aan de subfaculteit toegezonden formulier waarop kon worden vermeld hoeveel personen aanwezig wilden zijn op zijn afscheidsreceptie, is oningevuld in het archief teruggevonden. Blijkbaar wilde niemand de hand schudden van de man die door zijn onhandig  optreden in de TVC als de grote boosdoener werd beschouwd bij het verkwanselen van de UVA-geologie. 
In de uitgebreide vergadering van de VCOW op 12 september merkt het kamerlid Van der Spek (psp) op dat kwaliteitsverhoging, een van de doeleinden van de TVC-operatie, door de opheffing van de geologie aan de UVA niet wordt gediend. Volgens hem bestaat er al jarenlang een ‘prima’ samenwerkingsverband tussen UVA en VU dat – conform het advies van de RAWB – verder zou moeten worden uitgewerkt. In verband hiermee dient hij een motie in. Tijdens de vergadering blijkt dat ook de pvda en VVD de subfaculteit geologie aan de UVA willen handhaven waardoor het zeker is dat de motie te zijner tijd door de Tweede Kamer zal worden aangenomen. De minister verdedigt zijn beleidsvoornemen inzake de geologie door te verwijzen naar het voorstel van de TVC waarmee de UVA zou hebben ingestemd. Hij ging daarbij schaamteloos voorbij aan de aan hem gerichte brieven de dato 30 mei, 9 juni en 28 juli waarin de UVA, bij monde van het college, zich onverbloemd uitspreekt tegen opheffing van de geologie aldaar. De volgende dag  neemt de UR een motie aan waarin het college wordt verzocht de minister en de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk opnieuw op de hoogte te stellen van het standpunt van de UVA. Dat gebeurt een week later.
 
 

Twee enquêtes 

Begin oktober is het overleg tussen de Amsterdamse universiteiten inzake de geologie volledig vastgelopen. Om uit die impasse te komen vindt, op verzoek van het UVA-college, op 17 oktober een gesprek plaats met de minister in aanwezigheid van een VU-delegatie. Aan de bewindsman wordt dringend verzocht zijn beleidsvoornemen te wijzigen in de richting van uitbreiding en intensivering van de bestaande complementaire samenwerking tussen de Amsterdamse subfaculteiten geologie, naar analogie met de door de UVA en VU inmiddels bereikte overeenkomst inzake de tandheelkunde. De minister wijst het verzoek af ‘gezien het stadium van besluitvorming rond de TVC-operatie’. Volgens hem is het enige alternatief ‘een 96-ter beslissing ten aanzien van de subfaculteit geologie bij de uva’ wat inhoudt dat de bekostiging van die studierichting aldaar wordt stopgezet. Het volgende gesprekspunt is de door de VU voorgestelde dispensatieregeling. In verband hiermee zegt de bewindsman dat hij niet wenst te treden in de bevoegdheden van de VU en dus ook niet in de vormgeving van de dispensatie. Wél is hij bereid tot een ‘op individuele personeelsleden toegespitste regeling’; alvorens in deze te bemiddelen wil hij eerst inzicht krijgen in de ‘kwantitatieve omvang van het probleem’. 
Reeds de volgende dag vindt in het Maagdenhuis een gesprek plaats tussen het college en het bestuur van de subfaculteit over het verzoek van de minister. Tijdens de tocht daarheen wordt het SFB begeleid door een dertigtal personeelsleden en studenten onder het roepen van de leus ‘Geologie opheffen, onverteerbaar’! Het college stelt aan het SFB voor een anonieme enquête te houden waarin het personeel van de subfaculteit zich kan uitspreken of men bij een mogelijke indiensttreding bij de VU, wel of niet akkoord wenst te gaan met de door die instelling gestelde voorwaarden. Het SFB had nog al wat bezwaren. Zo vond het bestuurslid Van Teunenbroek dat door het invullen van het enquêteformulier wèl de dispensatieregeling ter discussie werd gesteld, maar niet de door de minister beoogde samenvoeging. Onder druk van het college zegde het SFB  zijn medewerking aan de enquête toe. Nadat ook het faculteitsbestuur en enige commissies van de UR zijn geraadpleegd, besluit het college op het verzoek van de minister in te gaan omdat anders een 96-ter beslissing gevreesd wordt. Als gevolg ontvangt ieder personeelslid van de subfaculteit op 21 oktober een enquêteformulier met de tekst:
Bent u bereid om, zo u daartoe te zijner tijd wordt benaderd, over te gaan naar de VU met een arbeidscontract, waarbij een begeleidende brief is toegevoegd, die met het arbeidscontract één geheel vormt en waarin de volgende passage is opgenomen: Het aanvaarden van de benoeming houdt in dat ook van u, zoals van allen, die tot de universitaire gemeenschap behoren, wordt verwacht, dat u naar vermogen in de geest van de doelstelling te werk gaat in het bestuur en beheer, de beoefening der wetenschap, het onderwijs, de vorming der studenten, de onderlinge verhoudingen in de universiteit en het persoonlijke en gemeenschappelijk optreden naar buiten.”
Men kan kiezen tussen ja, neen of geen mening. Het formulier dient uiterlijk 22 oktober te worden opgestuurd om de resultaten te kunnen gebruiken bij de behandeling van de beleidsvoornemens van de minister door de Tweede Kamer. 
De enquêteformulieren worden op 24 oktober door het SFB, in aanwezigheid van vijftig(!)  personeelsleden en studenten, in het Maagdenhuis overhandigd aan de collegeleden Wijnne en de Hon en aan de voorzitter van de UR, Thera Wolf. Een overweldigende meerderheid van het personeel (81%) blijkt een overgang naar de VU onder de door die instelling gestelde voorwaarden van de hand te wijzen. ja-stemmers waren er niet! Onder degenen die weigerden het formulier in te vullen bevonden zich de stafleden Roep en Drucker.
Eerstgenoemde liet zijn enquêteformulier in de hal van het Maagdenhuis demonstratief verscheuren door het SFB ! In een ‘open brief’ aan het college verklaarde hij – hoewel ‘belijdend lid van een kerkgenootschap’ – er zeer op tegen te zijn dat de VU de grondslag ‘als een soort slagwapen’ gebruikt tegen personeel van een openbare instelling.
Drucker stuurde het formulier oningevuld retour met de aantekening dat het college ‘nooit en te nimmer, direct of indirect’ mocht  informeren naar zijn godsdienstige overtuiging, politieke gezindheid, seksuele geaardheid ‘en wat dies meer zij’ met betrekking tot zijn persoonlijke werkgelegenheid en die van zijn ‘subfaculteitsgenoten’. Anderen hadden hun enveloppe verzwaard met een steen of het hokje neen met een Kruis ingevuld in plaats van met een kruisje! Op grond van de uitslag van de enquête verzoekt het college eind oktober opnieuw aan de minister een bemiddelingspoging te ondernemen. 
Tot hun verbazing en woede zijn de studenten niet bij de enquête betrokken. Daarom wordt op 20 oktober – op initiatief van vier tweedejaars: Jean Paul Ditmarsch, Cees Van Haperen, André Mulder en Rob Nieuwenhuijs – een brief gestuurd naar de voorzitter van de VCOW met een door 96 studenten ondertekende verklaring:
Wij, studenten geologie van de Universiteit van Amsterdam, willen bij opheffing van ons instituut onze studie kunnen voortzetten aan de Rijksuniversiteit van Utrecht en niet aan de Vrije Universiteit. Wij beroepen ons hierbij op het recht van vrijheid van onderwijs en verklaren ons tegen gedwongen overgang naar een instelling van bijzonder onderwijs.
De handtekeningen waren in één dag verzameld waardoor een groot deel van de studenten niet kon worden bereikt. Twee weken later stuurde het CVB aan 169 studenten, ‘die op enigerlei wijze’ ingeschreven waren voor de studie geologie, alsnog een enquêteformulier met de volgende tekst: 
Bent u bereid om naar de VU als student over te gaan indien hieromtrent geldt dat:
  • u bij overgang wordt medegedeeld dat van allen wordt verwacht dat zij naar vermogen in de geest van de doelstelling te werk gaan in het bestuur en beheer, de beoefening der wetenschap, het onderwijs, de vorming der studenten, de onderlinge verhoudingen in de universiteit en het persoonlijke en gemeenschappelijk optreden naar buiten;
  • van u bij kandidaatstelling voor een betrekking van funkties voor de universiteitsraad, het (sub)faculteitsbestuur of het dagelijks bestuur van de Raad voor Studentenaangelegenheden een schriftelijke verklaring wordt verwacht waarin opgenomen is dat u instemt met de betrekking dan wel bekend is met de doelstelling, alsmede dat u bereid is om naar vermogen  in de geest van de doelstelling te werk te gaan in het besturen van de universiteit, resp. in het besturen van de (sub)faculteit, resp. bij het uitvoeren van het beleid van de Raad voor Studentenaangelegenheden. 
De enquêteformulieren zijn op 7 november door een delegatie van de studenten overhandigd aan de collegeleden De Hon en Wijnne. Tevens wordt bij die gelegenheid de volgende verklaring voorgelezen:
Onze bezwaren gelden […] niet alleen het bijzondere karakter van de VU , met alle on-rechten die daaraan verbonden zijn, maar ook - en dat is voor ons heel belangrijk – de volstrekt andere opleiding aan de VU, die gedeeltelijk fysisch geografisch, gedeeltelijk geologisch is. Dit kan nooit resulteren in een sterke Amsterdamse geologische opleiding naast die van Utrecht, zoals door de Taakverdelingscommisie was voorzien.
Evenals bij de eerder vermelde UR-vergadering van 12 april, hebben de studenten ook ditmaal een surprise meegenomen: aan de collegeleden wordt een radioactief monster overhandigd om ‘zo duidelijk te maken dat onze kollektie niet alleen bijzonder is, maar ook aktiverend werkt.’ Ondanks alle ellende viel er toch nog wat te lachen! Op 16 november berichtte het college aan de minister dat 87 studenten het formulier hadden geretourneerd. Van hen stemden 82 neen, 1 ja en 4 geen mening. De relatief lage respons was te wijten aan een langdurige staking bij de Posterijen.
 
 

Minister Deetman verstrekt onjuiste informatie - Na het gesprek met de minister op 17 oktober gaat de strijd tegen de opheffing onverminderd door. In een brief van 21 oktober aan de voorzitter van de Tweede Kamer trekt de UVA, bij monde van haar college, fel van leer tegen de beleidsvoornemens van de minister inzake de geologie. Opnieuw wordt beklemtoond dat de doeleinden van de TVC-operatie op het gebied van de geologie het beste kunnen worden bereikt door verdere uitwerking van de bestaande samenwerking. Op 27 oktober wordt in Den Haag door het SFB en Marian Melkert (voorzitter van de GSVA) aan de VCOW een petitie van de subfaculteit aangeboden die als volgt eindigt:

Wij willen U middels deze petitie met klem verzoeken met de middelen die U ten dienste staan het beleidsvoornemen van de Minister met [betrekking tot] de beide Amsterdamse Subfaculteiten geologie te wijzigen. De motie van der Spek lijkt ons daarvoor een geschikt middel.” 
De minister trekt zich van alle protesten niets aan en deelt tijdens een extravergadering van de VCOW op 31 oktober mee dat hij vasthoudt aan zijn beslissing om de geologie in Amsterdam te concentreren aan de VU. Daarbij beroept hij zich op de tussen beide colleges gesloten deal (uitruil sociale geografie VU tegen geologie UVA) die volgens hem voor de sociale geografie reeds in uitvoering is en daarom voor de geologie niet meer kan worden teruggedraaid. In dit verband zegt hij dat nieuwe studenten sociale geografie zich met ingang van de cursus 1983/84 niet meer aan de VU kunnen inschrijven Verder deelt hij mee – gezien de uitslag van de twee eerdergenoemde enquêtes - te gaan bemiddelen in de dispensatiekwestie. Enige dagen later schrijft het SFB aan de minister dat diens informatie aan de VCOW ‘aantoonbare feitelijke onjuistheden’ bevat: de samenvoeging sociale geografie VU/UVA is nog niet in uitvoering, de commissies die hiervoor moesten zorgen zijn nog niet ingesteld en – in tegenstelling tot hetgeen de minister had beweerd – hebben zich ook in de cursus ‘83/84 wél nieuwe studenten voor de studie sociale geografie aan de VU ingeschreven. In een brief van het geologisch staflid Beunk aan het Tweede Kamerlid Wallage, vertegenwoordiger van de PvdA in de VCOW, worden de ‘aperte onwaarheden’ van de minister eveneens aan de kaak gesteld. Medio november bericht de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer dat hij op 31 oktober onjuiste informatie heeft verstrekt aan de VCOW.
 
 

De motie-Van der Spek 

Tijdens de vergadering van de Tweede Kamer op dinsdag 15 november [1983] wordt gestemd over een aantal moties met betrekking tot het taakverdelingsplan voor het wetenschappelijk onderwijs. Een ervan was de reeds twee maanden eerder door het psp-Kamerlid Van der Spek ingediende motie over de geologie in Amsterdam:
 
De Kamer, 
 
gehoord de beraadslaging; 
 
overwegende, dat destijds na de herstructurering van de aardwetenschappen in de jaren 1971-1981 een samenwerkingsovereenkomst tussen de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit tot stand gekomen is, die goed functioneert; 
 
overwegende, dat deze structuur verstoord dreigt te worden door een concentratie van de geologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam die niet stoelt op kwaliteitsoverwegingen, overwegingen met betrekking tot de omvang van de staf, tot het aantal studenten, tot de bestaande outillage en tot andere infrastructurele voorzieningen;
 
spreekt als haar mening uit, dat de doeleinden van de taakverdelingsoperatie op het gebied van de aardwetenschappen niet door eenzijdige opheffing van de studierichting geologie aan de Universiteit van Amsterdam, maar door verdere uitwerking van de bovengenoemde samenwerkingsovereenkomst dienen te worden bereikt; 
 
verzoekt de regering, haar beleidsvoornemens aan te passen, 
 
en gaat over tot de orde van de dag.

 

 
 

Het commentaar van de minister, ruim een maand later (19-10-1983)

Deze motie met betrekking tot de geologie vraagt om aanpassing van de beleidsvoornemens in die zin, dat voorzieningen ter zake bij de UVA zouden worden gehandhaafd. Gezien de gang van zaken met betrekking tot de geologie tussen de beide instellingsbesturen is hiertoe evenwel geen aanleiding. De inhoudelijke aspecten die in de overwegingen van de motie worden genoemd worden daarbij ongetwijfeld in de beschouwingen betrokken. Overigens wijs ik er met klem op, dat door de gekozen oplossing een garantie voor kwaliteitsbehoud wordt geboden. Doordat de instellingsbesturen aan de kwaliteitsoverwegingen zoveel gewicht hechten is het vertrouwen gerechtvaardigd dat het personele aspect, in verband met de eigen aard van de Vrije Universiteit Amsterdam uiteindelijk bevredigend zal worden opgelost. Deze motie moet derhalve worden ontraden. 
 
Hieruit blijkt dat de minister er niet voor terugdeinsde om met ongemotiveerde en onware  beweringen zijn beleidsvoornemen inzake de Amsterdamse geologie in de Tweede Kamer aanvaard te krijgen. 
Hoewel de motie door de minister was ontraden, had het bestuur van de VSF voor alle zekerheid een ‘noodscenario’ opgesteld hoe de VU diende te handelen indien de motie door de Tweede Kamer zou worden aangenomen en de minister daaraan uitvoering zou geven. In dat geval zou de VU aansturen op een samenvoeging van de Amsterdamse geologie volgens het ‘tandheelkunde model’:
Geologie-UVA zou blijven voortbestaan, maar met de geologie-VSF één vestiging geologie-Amsterdam vormen, gehuisvest onder één (VU ) dak en met gemeenschappelijke verzorging van onderwijs en onderzoek. Met een dergelijke constructie zou […] vermeden kunnen worden dat geologie-UVA, met inachtneming van de TVC-ervaringen, haar toekomstige positie in volle vrijheid en eventueel tezamen met de fysische geografie aan de UVA zou kunnen herijken. Te vrezen viel dat een dergelijke herijking de toekomstige positie van de VSF aanzienlijk zou kunnen doen verzwakken.
Het lijdt geen twijfel dat het VSF-bestuur met ‘de toekomstige positie van de vsf’ met name die van de fysische geografie voor ogen had!
De motie-Van der Spek wordt op 15 november met overgrote meerderheid door de Tweede Kamer aangenomen. Tegen stemden alleen het cda en ‘klein rechts’. Een motie van Lansink (cda) om in de Randstad de tandheelkunde ook in Utrecht te handhaven werd eveneens aanvaard met alleen de pvda tegen. In politieke kringen werd algemeen aangenomen dat de minister geen gehoor zou geven aan de voor hem negatieve uitslag van de stemmingen. Dat gold zeker voor de motie van zijn partijgenoot Lansink die kort na de stemming had laten weten niet van plan te zijn een motie van afkeuring in te dienen als de bewindsman de Utrechtse tandheelkundevestiging toch wilde sluiten.
 
 

Een sterfhuisconstructie 

Het aannemen van de motie-Van der Spek betekent dat de minister er een probleem bij heeft. Verder moet hij – gezien de uitslag van de twee UVA-enquêtes - zijn belofte van 17 oktober inlossen om te bemiddelen inzake de dispensatieproblematiek. Hij beseft dat de problemen rond de Amsterdamse geologie snel moeten worden opgelost om het taakverdelingsplan nog vóór het einde van het jaar vast te stellen. Daarom vindt al op 17 november een gesprek plaats met vertegenwoordigers van de colleges van bestuur van UVA en VU. De bewindsman verklaart dat hij – maar dan wel op basis van zijn definitieve beleidsvoornemens van 13 juli! – wil bemiddelen ‘met het doel om individuen niet onder onaanvaardbare druk te plaatsen als gevolg van de grondslagkwestie met de vu’. Uitgangspunt daarbij is dat de realisatie van de definitieve beleidsvoornemens langer kan duren mits aan de financiële randvoorwaarden wordt vastgehouden. Zodoende kunnen de studenten hun studie aan de UVA voltooien waardoor ze niet te maken krijgen met de dispensatiekwestie. Wat betreft het UVA-personeel kan de problematiek rond de grondslag volgens de minister worden opgelost door een aantal personeelsleden te herplaatsen binnen de UVA, personeelsleden te detacheren bij de VU en vakgroepen gedurende een nader te bepalen periode te laten voortbestaan bij de UVA waarvoor dan wel een financiële regeling met de VU moet worden getroffen. Daardoor zou er nog enige tijd sprake zijn van een complementaire samenwerking waardoor tegemoet wordt gekomen aan de motie-Van der Spek. Op een vraag van de UVA naar alternatieve mogelijkheden, antwoordt de bewindsman kortweg dat als de UVA niet bereid is aan zijn voorstellen mee te werken, hij de bekostiging van de studierichting geologie aan de UVA stopzet. Aan de colleges wordt gevraagd binnen enige weken te rapporteren of ze zich al dan niet kunnen verenigen met de voorstellen. 
De subfaculteitsraad bespreekt op 21 november de uitkomst van het overleg. Op grond hiervan wordt nog diezelfde dag door het bestuur een brief naar het college gestuurd. Volgens het SFB  behelst het bemiddelingsvoorstel van de minister
het tegen beter weten in doorzetten van het alom veroordeelde TVC-plan, nu in een vorm die wij wensen te betitelen als sterfhuisconstructie; dit i.p.v. de in brede kring, tot aan de Tweede Kamer toe noodzakelijk geoordeelde constructie van complementaire samenwerking. [….] Dit voorstel kan en mag dan ook niet door de UVA worden aanvaard.
Een gesprek met de VU is – volgens het SFB – slechts mogelijk op basis van de volgende uitgangspunten:
“geen toelatingseisen of al dan niet impliciete verklaringen m.b.t. grondslag en doelstellingen […] zowel bij indiensttreding alsook te allen tijde bij het bekleden van (sub)facultaire bestuurs- en andere functies; niet bij de VU in dienst zijnde “gedetacheerde” UVA-ers hebben ongeconditioneerde toegang tot de (sub)facultaire bestuurs- en andere functies [bij de VU ].”
Het college moet aan de minister en aan de VU duidelijk maken dat de UVA volhardt in de complementaire samenwerking ‘ook in het vooruitzicht van een mogelijk ongunstig ministerieel besluit en de risico’s van beroepsprocedures’. In dit verband wordt het college gevraagd de beleidsafspraken met de minister inzake de uitvoering van de TVC-operatie niet te ondertekenen alvorens een bevredigende oplossing is gevonden voor de Amsterdamse geologie. Tenslotte verlangt het SFB dat de minister en de VU de motieven vermelden waarom een complementaire samenwerking voor hen een onaanvaardbaar alternatief is. De leden van de UR, die op 22 november vergadert, ontvangen een kopie van het schrijven. 
 
 

Een ongemakkelijke spagaat 

Op 25 november en 6 december zitten de colleges van bestuur van UVA en VU rond de tafel om de voorstellen te bespreken die de minister op 17 november heeft gedaan. Gezien de dreiging van een 96-ter beslissing beseft het UVA-college dat concentratie aan de VU onafwendbaar is en dat overleg met de VU-collega’s de enige mogelijkheid is om nog een aantal wensen van UVA-zijde met betrekking tot de nieuw te vormen eenheid ingewilligd te krijgen. Anderzijds staat het college onder zware druk van de UR die zich bij herhaling uitsprak voor voortzetting van de complementaire samenwerking tussen de geologische subfaculteiten. 
Om zich uit die ongemakkelijke spagaat te bevrijden, kan het college er niet onderuit om het  laatstgenoemde alternatief al direct na het begin van de bespreking aan de orde te stellen. Het verslag van het overleg vermeldt hierover:
De colleges hebben vastgesteld dat de wens van de UVA om tot voorzetting en uitbreiding van de huidige samenwerking geologie te komen bij de VU  op grote bezwaren stuit. Indien de Minister vasthoudt aan zijn beleidsvoornemens van een 96-ter-beslissing ten aanzien van de geologie aan de UVA en de fusie bij de VU, zal de UVA zich eerst dienen te bezinnen op het al dan niet beginnen van een beroepsprocedure.
Daardoor kan het college er binnen eigen gelederen op wijzen dat het wel degelijk geprobeerd heeft om – conform de motie van de UR – de opheffing van de geologie aan de UVA te voorkomen, terwijl tevens de mogelijkheid wordt opengehouden tegen die opheffing in beroep te gaan. 
Nadat deze netelige kwestie is ‘geregeld’, begint het eigenlijke overleg waarbij ervan uitgegaan wordt dat
de Minister in zijn beleidsvoornemens persisteert en de instellingen de respectievelijke beleidsafspraken ten aanzien van Sociale Geografie en Geologie zullen verklaren te willen uitvoeren”.
Op grond van de voorstellen van de minister wordt overeengekomen dat de reorganisatie van de beide subfaculteiten, met fusie bij de VU als einddoel, zal plaatsvinden krachtens de in het eindrapport van de TVC vastgestelde ‘Essentialia’. Daaruit vloeit voort dat de bestuursorganen van beide subfaculteiten op gelijkwaardige wijze worden betrokken bij het reorganisatieproces en de vormgeving van de te vormen subfaculteit:
Dit betreft in ieder geval het onderwijs- en onderzoekprogramma, de omvang en organisatie van de ondersteunende functies en het structuurplan van de te vormen organisatorische eenheid”.
Met betrekking tot de onderwijsprogramma’s wordt afgesproken dat
in ieder geval een afzonderlijk programma geologie (ook in de propedeutische fase onderscheiden van het programma fysische geografie) kan worden vastgesteld. Dit sluit uiteraard een zeker overlapping in de uitvoering niet uit”.
In de ‘overgangsfase’, die in principe langer kan duren dan voorzien in de beleidsvoornemens van de minister, kan aan de UVA een vestiging achterblijven
“indien en zolang dit noodzakelijk zal blijken te zijn in verband met gegronde bezwaren van personeelsleden van de UVA tegen het tekenen van een verklaring met betrekking tot de grondslag”.
De in de overgangsfase aan de UVA gevestigde vakgroepen moeten een ‘levenskrachtig’ onderdeel van de Subfaculteit Geologie aan de VU worden wat onder meer kan worden gerealiseerd door dubbelbenoeming van hoogleraren en het vervullen van vacatures, mits van de te benoemen personeelsleden vaststaat dat zij bereid zijn bij het bereiken van de eindsituatie een benoeming bij de VU te aanvaarden. Door het VU-college wordt toegezegd dat voor een adequate huisvesting zal worden gezorgd. Over het ‘behoud’ van de collecties van het Geologisch Instituut zal nog nader overlegd worden. Tenslotte benadrukken beide colleges dat een spoedig besluitvorming noodzakelijk is.
Wat betreft het onderwijsprogramma heeft het UVA-college geen ‘harde’ en eenduidige afspraak gemaakt door in de definitieve versie van het verslag akkoord te gaan met de passage: ‘kan worden vastgesteld’. De VU maakt van die vage formulering dankbaar gebruik door begin 1984 – tijdens het overleg binnen de subcommissie geologie – de fysische geografie te integreren in het onderwijsprogramma van de ‘te vormen subfaculteit’. Het is de zoveelste blunder van het college tijdens de TVC-operatie; in de conceptversie stond met betrekking tot de onderwijsprogramma’s nog: ‘zal worden vastgesteld’ Aangenomen mag worden dat de verandering in ‘kan’ werd aangebracht op verzoek van de VU
 
 
 

De beslissing van de minister - Op 14 december deelt de minister tijdens een gesprek met beide colleges mee dat hij zich in essentie kan verenigen met hetgeen door hen is overeengekomen. Een dag later stuurt hij zijn taakverdelingsplan wetenschappelijk onderwijs naar de instellingen. In de beschikking Geologie UVA is bepaald dat die studierichting aldaar zal worden opgeheven en dat de bekostiging ervan met ingang van 1 januari 1988 zal worden beëindigd; de bekostiging ten behoeve van het onderwijs voor het eerste cursusjaar zal met ingang van 1 september 1984 worden stopgezet wat inhoudt dat zich voor de cursus ‘83/84 geen nieuwe studenten geologie aan de UVA kunnen inschrijven. Verder wordt vermeld dat vóór 1 maart 1984 de colleges aan de minister moeten rapporteren of en op welke wijze aan gegronde bezwaren van personeel van de UVA bij indiensttreding bij de VU, tegemoet kan worden gekomen (later aangeduid als de ‘1-maart rapportage’). Uit de beleidsafspraak met de VU blijkt dat de minister het TVC-voorstel overneemt om de Amsterdamse geologie te concentreren aan die instelling. 

In een brief van 19 december van de subfaculteit aan de VCOW wordt erop gewezen dat de minister in zijn taakverdelingsplan zich niets heeft aangetrokken van de vele adviezen waarin concentratie van de geologie aan de VU ‘met redenen omkleed unaniem in de sterkste bewoordingen’ wordt afgewezen. De subfaculteit kondigt aan niet te berusten in het besluit van de minister en doet een dringend beroep op de Tweede Kamer om
“de invloed van de volksvertegenwoordiging op het beleid van de minister [….] op dit onderdeel van de TVC-operatie alsnog te laten doen gelden”.
Tijdens het overleg van de minister met de VCOW op 21 december wordt door het Kamerlid Van der Spek opgemerkt dat zijn motie door de minister terzijde is gelegd en dat diens besluit ten aanzien van de UVA-geologie als een sterfhuisconstructie kon worden gekwalificeerd. Daarbij blijft het! 
Op 22 februari 1984 gaat de Tweede Kamer unaniem akkoord met de Tijdelijke wet taakverdeling w.o. waardoor het taakverdelingsplan van minister Deetman achteraf wordt gesanctioneerd. Hierdoor worden universiteiten en hogescholen verplicht tot het opstellen van een uitvoeringsplan voor de door de minister genomen beslissingen.
 
 

De UR ligt dwars  

De laatste hoop op redding is nu gevestigd op de UR. De raad had  op 22 november verklaard dat de UVA pas akkoord kon gaan met de beleidsafspraken inzake de taakverdeling als de minister bereid was aan een aantal voorwaarden te voldoen. In die afspraken, die de minister op 4 november naar de UVA heeft gestuurd, staat de opheffing van studierichtingen aan de UVA niet vermeld omdat dit een eenzijdig besluit van de minister betreft. De raad wil echter dat de betreffende studierichtingen, waaronder de geologie, ook bij de beleidsafspraken worden betrokken. Zodoende wordt in een brief de dato 7 december van het college aan de minister inzake de beleidsafspraken ook aan de geologie uitvoerig aandacht besteed. De UVA was van mening dat aan haar personeel dat bij de VU in dienst trad
“volledige en onvoorwaardelijke collectieve dispensatie moest worden verleend ten aanzien van de levensbeschouwelijke identiteit van de Vrije Universiteit”.
Verder wordt de bewindsman nogmaals dringend verzocht zijn beleidsvoornemens inzake de UVA-geologie te heroverwegen. De UVA verklaart zich bereid tot overleg teneinde voor de geologie tot een betere oplossing te komen in de vorm van een nadere uitwerking van de thans bestaande overeenkomst met de Vrije Universiteit. In de ‘conclusie’ staat dat de UVA bereid is de beleidsafspraken taakverdeling en concentratie te tekenen en uitvoering te geven aan de daarin opgenomen maatregelen mits blijkens de reactie van de minister ervan kan worden uitgegaan dat deze aan acht voorwaarden voldoen. De derde hiervan luidt dat de minister bij zijn bemiddeling bij de geologie ook de mogelijkheid van complementaire samenwerking tussen UVA en VU aan de orde stelt. Zoals te verwachten, gaat de minister met geen enkele voorwaarde akkoord! 
Ook tijdens de UR-vergadering op 20 december krijgt het college geen toestemming van de raad om de beleidsafspraken te ondertekenen. Die halsstarrigheid is mede veroorzaakt doordat de minister bovenop de 43 miljoen die de UVA moet bezuinigen in het kader van de TVC-operatie, nog een bedrag van 17 miljoen heeft gelegd omdat het rendement van de UVA (het aantal mensen dat binnen tien jaar is afgestudeerd) ver onder het landelijke gemiddelde ligt. Wel neemt de raad een motie van het pp aan om geen beroep te zullen aantekenen tegen de taakverdelingsbeslissingen van de minister tot opheffing van studierichtingen. Inmiddels is de UR er door het college meermaals op gewezen dat het niet-ondertekenen van de beleidsafspraken nare gevolgen kan hebben. Het is namelijk niet ondenkbaar dat de minister enkele toezeggingen, die hij in het kader van de TVC-operatie heeft gedaan, zal intrekken. Die betreffen onder meer het aandeel van de UVA in de ‘vernieuwingenpot’ (een bedrag van maar liefst 6,7 miljoen gulden!) en deelname van de universiteit in de wachtgeldregeling voor het personeel dat moet afvloeien. Verder wordt de raad onder ogen gebracht dat de bewindsman – krachtens de eerder besproken Tijdelijke wet taakverdeling w.o – eenzijdig kan overgaan tot het nemen van taakverdelingsbeslissingen en tot het korten van het budget van de UVA. Het gevolg is dat de UR in haar eerste vergadering in 1984 alsnog door de knieën gaat, alle voorwaarden inslikt en het college machtigt de door de minister bij brief van 4 november 1983 voorgelegde beleidsafspraak te ondertekenen.
 

 

Beroep tegen de opheffing

Op 20 december 1983 heeft de UR een motie van het pp aangenomen om af te zien van beroepsprocedures tegen opheffing van studierichtingen aan de UVA. Hierdoor wordt het de subfaculteit Geologie en Geofysica, als lager orgaan binnen het universitaire bestel, onmogelijk gemaakt in beroep te gaan tegen haar opheffing. Eind januari 1984 verzoekt het SFB aan de UR alsnog een beroep bij de Kroon in te stellen tegen de eerder vermelde beschikkingen van de minister, alsmede in verband daarmee om schorsing van deze beschikkingen te verzoeken bij de voorzitter Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State.
Tijdens de UR-vergadering op 31 januari weigert een (kleine) meerderheid van de raad, hierin gesteund door het college, een Kroonberoep in te stellen omdat verwacht wordt dat een dergelijke procedure niets zal opleveren en nadelig zal zijn voor de onderhandelingen die inmiddels zijn gestart tussen UVA en VU over de uitvoering van de TVC-operatie inzake de geologie. Personeelsleden en studenten van de subfaculteit, die in grote getale de publieke tribune bevolken, zijn woedend over het besluit; enigen van hen richten de brandslang op de raadsleden en werpen volle (!) bierflessen in de vergaderzaal waarbij gelukkig niemand letsel op loopt. Voorzitter Wolf schorst de vergadering die wordt voortgezet na ontruiming van de publieke tribune. Een van de demonstranten verklaart aan een redacteur van Folia:
Het college heeft ons verkocht en geen vinger uitgestoken om ons te behouden. Geologie is doelbewust opgeofferd om andere studies te sparen.”
De meeste raadsleden hebben geen goed woord over voor de acties van de geologen:
Zo ga je niet met de democratische procedures om. Je zult zien: dadelijk wil de VU die mensen niet eens meer in huis hebben’! 
Enige dagen later besluit de subfaculteit niet te procederen tegen de beslissing van de UR  omdat de kans op succes te klein wordt geacht. Het staflid Menno van der Velde zet de strijd echter voort en dient, op persoonlijker titel, op 6 oktober een vier pagina’s tellend bezwaarschrift in waarin ‘klager’ de UR verzoekt terug te komen op zijn besluit en alsnog beroep in te stellen. Aangezien de wettelijke termijn voor het Kroonberoep op 13 februari zal verlopen, verzoekt hij om het bezwaarschrift vóór die datum te behandelen. Op 7 februari wordt Van der Velde gehoord door het college, twee dagen later door een commissie van de UR, waarna de raad nog diezelfde dag in een spoedvergadering besluit het bezwaarschrift af te wijzen omdat het geen nieuwe argumenten bevat. Daarmee is de kous nog niet af: eind november 1984 spannen twaalf personeelsleden van de subfaculteit een kort geding aan tegen de Staat waarin van de minister van O&W wordt geëist dat deze zijn TVC-beschikking van 15 december 1983 ten aanzien van de geologie aan de UVA terugdraait.