BIJLAGE-Promoties 1972-1982
PROMOTIES 1972-1982
Jaargangen 1972-1981
Van de 266 studenten geologie van de jaargangen 1972-1981 promoveerden er slechts 18, zes aan de UVA en de overigen elders. Dat aandeel was aanzienlijk lager was dan dat van de jaargangen van voorafgaande periodes. Voor de namen van gepromoveerden en promotors, titels van proefschriften en promotiedata wordt verwezen naar de Bijlage
Cursussen 1972-1981
In de cursussen 1972-1981 vonden aan de UVA slechts tien promoties plaats van promovendi die daar ook het doctoraalexamen geologie hadden afgelegd (‘PA promoties’), gemiddeld 1.0 per cursus, significant lager dan in de drie voorafgaande periodes. Een van de verklaringen hiervoor is de gemiddelde studieduur van liefst 8,5 jaar van de studenten van de jaargangen 1957-1971 waardoor een vele jaren durend promotieonderzoek de mogelijkheid sterk zou doen verminderen – gezien hun gevorderde leeftijd – een plaats te verkrijgen op de krimpende arbeidsmarkt. Daar kwam bij dat in het begin van de jaren zeventig Mac Gillavry de enige promotor was om een promovendus stimulerend en inspirerend te begeleiden bij diens promotieonderzoek. Egeler hield zich vanaf het begin van de jaren zeventig hoofdzakelijk bezig met de herstructurering van de aardwetenschappen; De Roever ging begin 1973 met ziekteverlof en werd pas medio 1976 door Oen opgevolgd; Hospers zat vanaf het eind van de jaren zestig veelvuldig overspannen thuis, kreeg in september 1972 ziekteverlof en per 1 januari 1975 ontslag, en Hermes was meer geïnteresseerd in zijn eigen onderzoek dan in dat van de leden van zijn vakgroep waarvan hij zich in toenemende mate vervreemdde. En verder was er vanaf het midden van de jaren zestig onder de studenten een anti-promotiestemming ontstaan als gevolg van de acties van de invloedrijke EGO-groep die promoveren (inclusief de promotieplechtigheid!) als een overleefd en elitair anachronisme beschouwde.
Van de tien PA-promovendi promoveerde Smit cum laude op een baanbrekend en opzienbarend proefschrift over een ‘catastrophic event’ op de Krijt/Tertiair grens, Van Gorsel en Lanser doctoreerden respectievelijk op een paleontologisch en geofysisch onderwerp. De overige zeven proefschriften waren het resultaat van maandenlang veldonderzoek tijdens en na de doctoraalopleiding. Behalve een beschrijving van de geologie van het onderzochte gebieden op basis van een geologische kaart, werd speciale aandacht besteed aan één bepaald thema dat in de titel van zes van die zeven proefschriften expliciet wordt vermeld: De Roever (1972), Kampschuur (1972), Langenberg (1972), Westerhof (1975), Veenstra (1978), Kager (1980) en Vissers (1981). In het proefschrift van Geel (1973) wordt de nadruk gelegd op de stratigrafie en ouderdomsrelaties van de lithostratigrafische eenheden.
Zes studenten die aan de UVA geologie hadden gestudeerd, promoveerden elders (‘PE promoties’). Hoedemaker (Utrecht 1974), De Buisonjé (Utrecht 1974) en Van Weering (Groningen 1982) waren afgestudeerd aan de UVA; Schrijver (Leiden 1973); Appelo (VU 1978 ) en D. Postma (Denemarken 19xx) hadden daar hun kandidaatsexamen behaald. Ook deze proefschriften waren – met uitzondering van dat van De Buisonjé - thematisch van opzet. Schrijver was de eerste die promoveerde op een aantal artikelen.
Van de in totaal 16 proefschriften van PA en PE promovendi uit de jaren 1972-1981 hadden zes de geologie van een gebied in de alpiene gebergtegordel in Zuid-Spanje tot onderwerp. Alleen in het proefschrift van Vissers (1981) komt de plaattektoniek zijdelings ter sprake hoewel die theorie inmiddels wereldwijd werd toegepast om de evolutie van alpiene en oudere gebergteketens te verklaren. Westerhof (1975) echter besteedt in zijn proefschrift geen aandacht aan de plaattektoniek. Dit is des te meer opvallend omdat in het negen jaren eerder verschenen proefschrift van E. de Roever over een gebied in de alpiene keten van Zuid-Italië van de plaattektoniek dankbaar gebruikt wordt gemaakt om de gecompliceerde geologie te verklaren.
Kroonenberg, afgestudeerd aan de UVA in de fysische geografie, promoveerde in september 1976 bij De Roever op een petrologisch proefschrift over een gebied in Suriname; in april 1982 was Egeler promotor van Passchier, afgestudeerd in Leiden, bij diens dissertatie over ultramylonieten en pseudotachylieten in een gebied in de Franse Pyreneeën. Voor De Roever en Egeler was het de laatste keer dat zij als promotor optraden.
Uit het voorafgaande blijkt dat het tijdperk van het ‘klassieke’ proefschrift - waarvan de geologische kaart met profielen een cruciaal onderdeel vormde en waarin de nadruk lag op een beschrijving van de lithostratigrafische opeenvolging, de petrologie van de gesteenten en de grootschalige tektoniek – definitief was afgesloten.
Promotores aan de UVA in de cursussen 1972-1981 waren Mac Gillavry (3), Oen (3), Egeler (2), De Roever (2) en Hermes (1), terwijl Den Tex (Leiden) als gastpromotor optrad bij de promotie van De Roever junior. In Utrecht was Mac Gillavry – samen met [J.I.S.] Zonneveld – promotor van De Buisonjé.
Een nieuw promotiereglement
Bij besluit van het college van decanen van 19 juni 1972 wordt een nieuw ‘Algemeen Promotiereglement’ vastgesteld dat in de jaren tot 1998 achtmaal wordt gewijzigd.
De promotor – wettelijk een hoogleraar - blijft verantwoordelijk voor de promotie en de kwaliteit van het proefschrift. In het geval van meerdere promotors blijft elke promotor verantwoordelijk voor het proefschrift als geheel. Op voorstel van de promotor kan een hoogleraar of gepromoveerd staflid onder diens verantwoordelijkheid als co-promotor of co-referent worden aangesteld bij de begeleiding van de promovendus. Een nieuwigheid in het reglement is de promotiecommissie. De leden ervan dienen deskundig te zijn op het vakgebied van het in het manuscript beschreven onderwerp of een onderdeel daarvan. Van de commissie kunnen ook wetenschappelijk medewerkers deel uitmaken; de meerderheid dient echter uit hoogleraren te bestaan. De promotor en co-promotor zijn q.q. lid met adviserende stem. De commissie heeft tot taak te beoordelen of de promovendus tot de verdediging van het proefschrift kan worden toegelaten. Indien dit het geval is geeft ze toestemming tot het drukken van het proefschrift. Daardoor berust de goedkeuring van het proefschrift niet meer uitsluitend bij de promotor zoals in het pre-wubse tijdperk het geval was.
Het opponeren tijdens de promotie gebeurt voortaan hoofdzakelijk door leden van de promotiecommissie, gezeten in de banken die vroeger exclusief voor de hoogleraren bestemd waren. Ook bij de promoties wordt de democratisering van het wetenschappelijk onderwijs zichtbaar. Hetzelfde manifesteert zich in de aan het proefschrift toegevoegde stellingen in de vorm van ludieke stellingen (ook wel aangeduid als “schertsstellingen”) die voordien afkeurenswaardig werden beschouwd. Zo vinden we ook stellingen geïnspireerd door artikelen van de EGO-groep over de rol van de internationale olie- en maatschappijen in de maatschappij, en door het rapport ‘De grenzen aan de groei’ (1972) van de in 1968 opgerichte Club van Rome, waarin voor het eerst een verband gelegd wordt tussen economische groei en de gevolgen hiervan voor het milieu.