H3-Assistenten 1929-1939

 

ASSISTENTEN 1929-1939

 

 

 

De assistenten die actief waren binnen de jaren 1929 - 1939 worden hier besproken in volgorde waarin ze waren aangesteld.

Antje Schreuder, vanaf 1917 werkzaam onder Dubois, is in de cursus ‘28/29 de enige assistent in het Geologisch-Mineralogisch Laboratorium. Brouwer heeft haar niet nodig, maar kan haar niet ontslaan omdat ze in vaste dienst is. Daarom maakt  Hij haar in de volgende cursus assistent in het Economisch-Geologisch Laboratorium waaraan — in tegenstelling tot de andere vier laboratoria — nog geen docent verbonden is. Het gevolg is dat Antje geïsoleerd raakt van de  geologische gemeenschap. Begin 1930 krijgt ze op haar verzoek eervol ontslag. Brouwer heeft zich op sluwe wijze  bevrijd van deze erfenis van Dubois! 

H.W. Doornink, in 1923 met de studie onder Dubois begonnen en in mei 1929  afgestudeerd, is vanaf begin 1930 tot september van dat jaar assistent van Gerth bij wie hij in 1932 promoveert. In de loop van de cursus ‘29/30 worden nog twee assistenten aangesteld: W. Nieuwenkamp en P.J.C. De Wijkerslooth die respectievelijk in Utrecht en Delft zijn afgestudeerd. In de twee volgende cursussen zijn uitsluitend assistenten van buiten het instituut werkzaam. Pas in de cursus ‘32/33 krijgen twee studenten van de eigen opleiding een aanstelling: J.C.A. Böhmers en A.H. Banting die in het voorgaande cursusjaar hun kandidaatsexamen behaalden. Daarna neemt het aantal assistenten uit eigen gelederen geleidelijk toe tot zeven (van de in totaal acht) in de cursus ‘39/40.

Van de in totaal 27 assistenten in de cursussen ‘29/30–‘39/40 is de helft van buiten het instituut afkomstig. Zes van hen zijn in Delft afgestudeerd in de mijnbouwkunde, zodat Brouwer goed op de hoogte was van hun wetenschappelijke prestaties. Jhr. P. de Wijkerslooth, in 1928 afgestudeerd, gaat in de cursus ‘29/30 geologie studeren in Amsterdam. Merkwaardigerwijs komt zijn naam in het inschrijvingsregister van de UVA niet voor. Dankzij vele vrijstellingen behaalt  hij in recordtijd het kandidaats- en doctoraalexamen, respectievelijk in maart 1930 en maart 1931. In de cursussen ’29/30 — ‘31/32 is hij assistent van Brouwer bij wie  hij in januari 1934 cum laude promoveert op een proefschrift over de geologie en tektoniek van een deel van de Apennijnen. De Wijkerslooth vermoedt dat in Zuid-Limburg grote, economisch ontginbare, lood- en zinkvoorkomens aanwezig zijn met een geschatte jaarlijkse netto-opbrengst van één miljoen gulden. Voor de exploratie en  latere exploitatie van deze Limburgse schatkamer wordt in 1936 de firma `Cavando Acquiro’ {`Al delvend verwerf ik’} opgericht met De Wijkerslooth als `general manager’. Uiteindelijk komt er van het hele project niets terecht, waarna hij in 1938 in dienst treedt bij de Geologische Dienst van Turkije.

L.E.J. Brouwer, op 21-jarige leeftijd afgestudeerd, is in 1931 enige maanden assistent om zijn vader te helpen bij de Auvergne/Pyreneeën excursie. In 1956 wordt  hij directeur en in 1965 president-directeur van de Koninklijke/Shell Groep.  

H.L.J. Zermatten – in 1929 gepromoveerd bij Brouwer in Delft over de geologie van een gebied in de Betische Cordilleren van Zuid-Spanje – en  E.F. Bouman zijn respectievelijk in de cursussen ’32/33 — ‘33/34 en ’34/35 — ‘39/40 als assistent verbonden aan het Economisch-Geologisch en Laboratorium; W.H. Kersten is in de cursussen ’33/34 — ‘37/38 assistent bij Brouwer in diens Petrologisch Laboratorium.   

H.E.G. Straeter en de eerdergenoemde Smit Sibinga, beiden afgestudeerd en gepromoveerd aan de Technische Hogeschool van Zürich, hebben een assistentschap bij Brouwer, respectievelijk in de cursussen ‘30/31–’32/33 en ‘38/39. 

De Utrechtse doctorandus in de geologie Willem Nieuwenkamp is van november 1929 tot de cursus ‘33/34  assistent van Bijvoet.  Hij promoveert eind 1932 in Utrecht bij L. Rutten op een onderzoek uitgevoerd onder leiding van Bijvoet. In 1947 volgt zijn benoeming in Utrecht tot hoogleraar in de kristallogie, mineralogie en petrografie.

In het Palaeontologisch Laboratorium van Gerth zijn in de jaren 1930-1938 vier assistenten verbonden die niet uit eigen gelederen afkomstig zijn:

C.O. van Regteren Altena studeerde in 1933 af in de dierkunde met een bijvak paleontologie.  Hij promoveerde in 1937 aan de UVA.

Mejuffrouw C.M.B. Caudri was assistente van Gerth in de cursussen ‘30/31 en ‘31/32.  Zij promoveerde in 1934 in Leiden. Zij werd een internationaal bekend specialiste van grootforaminiferen van Nederlands Indië. 

C.P.I. van Rijsinge, afgestudeerd in Utrecht, in ‘31/32 assistent van Gerth, promoveerde in 1932 bij Gerth en vertrok als geoloog naar Nederlands Indië .

Anneke Pannekoek studeerde in 1935 af in de dierkunde met paleontologie als bijvak. Zij promoveerde in 1936 bij Gerth op een paleontologisch proefschrift.