H83 - De ontmanteling van de subfaculteit (mei 1985 - augustus 1989)

 

DE KAARTEN ZIJN GESPEELD

 

DE ONTMANTELING VAN DE SUBFACULTEIT (MEI 1985—AUGUSTUS 1989)

 

 

In dit hoofdstuk wordt de ontmanteling van de subfaculteit beschreven. Hiervoor stelde het CVB een afbouwplan op met maatregelen inzake het ontslag van aan de subfaculteit verbonden personeel, de bibliotheek, het Geologisch Museum en de stenencollectie. Verder wordt aandacht besteed aan de subfaculteitsraad (SFR) en het subfaculteitsbestuur (SFB) in de periode mei 1985-december 1988, het functioneren van de secretaris-beheerder c.q. liquidatiebeheerder, Winnubst, en de intrek van derden in lokalen van het instituut die vrij kwamen door het vertrek van UVA-personeel. Tot slot wordt het afstuderen besproken van de ruim honderd studenten die bij het begin van de cursus ‘85/86 nog niet zijn afgestudeerd. Op vrijdag 30 augustus 1989, één dag voor het einde van de cursus ‘88/89, is het voor het laatst mogelijk het doctoraalexamen in de geologie aan de UVA af te leggen.

 

 

 

 

 

Het afbouwplan 

Het college van bestuur maakt weinig haast met het nemen van beslissingen over maatregelen in verband met de afbouw van de geologie aan de UVA. Weliswaar gaat het in november 1985 in principe akkoord met de overdracht van een groot deel van de inventaris van het Instituut aan de VU, maar daar blijft het voorlopig bij. Pas zeven maanden later wordt het concept van het ‘afbouwplan’ – met de vermelding ‘Vertrouwelijk’ – naar het bestuur van de subfaculteit  gestuurd. Hierin wordt het voortbestaan van de subfaculteit tot uiterlijk 1 september 1989 benadrukt

teneinde de onderwijsverplichtingen aan studenten – voor wie het afstuderen aan de UVA een voorwaarde vormt - te kunnen naleven. Deze mogelijkheid was geboden door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen.”

Verder wordt aandacht besteed aan de verplichtingen van personeel dat per 1 mei 1985 in dienst is getreden bij de VU en van de aldaar gedetacheerden ten behoeve van de UVA-subfaculteit. Gezien het beperkte aantal studenten bij de vakgroepen EPM en SP (resp. 11 en 21 per 1-07-1986) kunnen de onderwijsverplichtingen aan deze studenten door naar de VU vertrokken stafleden met een 0,2 resttaak worden nagekomen. Aan de vakgroep Structurele Geologie echter zijn een 50-tal studenten verbonden. Bovendien bestaat bij de VSF geen opleiding in die richting waardoor de naar de VU vertrokken structureel geologen veel tijd moeten besteden aan de ontwikkeling aldaar. Het college gaat daarom uit van een formatieve bezetting voor de UVA-vakgroep van 3,1 tot eind 1986, van 2,5 tot eind 1987 en 1,5 in 1988. In geval van knelpunten bij de uitvoering van taken zullen - in overleg met de VU - de mogelijkheden tot ondersteuning van VU-zijde moeten worden bezien. Om die reden is in de bijlage bij het afbouwplan voor de jaren 1987 en 1988 een p.m.-post opgenomen voor een wetenschappelijk medewerker en/of assistent in tijdelijke dienst.

Met betrekking tot de per 1 mei 1986 in vaste dienst zijnde personeelsleden, tien in getal, die niet in aanmerking komen voor een overgang naar de VU, zal worden getracht het moment waarop hun functie bij de subfaculteit wordt opgeheven zo laat mogelijk in de planperiode te doen vallen. In de tussentijd zullen de mogelijkheden voor herplaatsing bij de UVA of andere instellingen van wetenschappelijk onderwijs worden bezien. 

De betrekking van de onderwijscoördinator/studieadviseur Kool, die vanaf januari 1982 de toegang tot het instituut is ontzegd, zal worden opgeheven als het afbouwplan definitief is de vastgesteld. 

 

Bij het ‘beheer/bureau’ zal met ingang van 1 juli 1987 de betrekking van secretaris-beheerder worden opgeheven en zal “tegelijkertijd de functie van liquidatiebeheerder (0,6 fte) – zijnde een combinatie van de (voormalige) betrekkingen secretaris-beheerder en assistent-beheerder (w.o financiële administratie) voor het in opdracht van het CVB afwikkelen van alle resterende verplichtingen – worden ingesteld”. Deze betrekking zal uiterlijk 1 januari 1989 worden opgeheven, evenals de positie van de secretaresse van de vakgroep Structurele Geologie die tot die tijd als algemeen secretariaatsmedewerkster zal gaan fungeren. De overige secretaresse posities vervallen een jaar eerder.

Van de centrale diensten resteert na 1 mei 1985 alleen nog de slijpkamer als organisatorische eenheid. Gezien de sterk afnemende behoefte aan het bewerken van gesteentemonsters is het college van mening dat kan worden volstaan met een geleidelijk verminderende personele bezetting, van 3 naar 1 in 1988. ‘Optimale afstemming van activiteiten met de slijpkamer van de VU vormt hierbij een voorwaarde.’ De functie van technisch gebouwenbeheerder zal tot 1989 gehandhaafd blijven in verband met het toezicht op de nog aanwezige inventaris en overige roerende goederen, alsmede onderhoud van het instituut. Verder worden maatregelen vermeld in verband met het computerbeheer en de opheffing van de functies van de portier/receptionist en de kantinemedewerkster. 

Met ingang van 1 mei 1986 berust de verantwoordelijkheid voor de bibliotheek niet langer bij de subfaculteit maar bij de Universiteitsbibliotheek. Deze krijgt van het college de opdracht boeken en tijdschriften in bruikleen te verstrekken aan de VU en ‘de collectie te (doen) verhuizen en integreren in UB-kaders’. Voor die werkzaamheden zal de UB een tijdelijke compensatie in formatieve zin ontvangen. In het kader van de onderwijsvoorziening aan UVA-studenten zal de bibliotheek nog maar maximaal twee uur per dag opengesteld zijn.

Aan het Geologisch Museum worden in het concept van het afbouwplan welgeteld vier regels gewijd. De afwikkeling van de hiermee verbonden zaken wordt als een directe verantwoordelijkheid van het college gezien, aangezien er slechts in beperkte mate sprake is van samenhang met de (resterende) onderwijstaken. Over het lot van de stenencollecties géén woord! 

 

Het SFB en de met ontslag bedreigde personeelsleden kunnen tot 1 september [1986]   commentaar leveren op het conceptafbouwplan. Een verzoek van het SFB om de termijn vanwege het veldwerk- en vakantieseizoen te verschuiven naar 1 oktober wordt door het college afgewezen. Eind augustus stuurt decaan Oen, namens het SFB, een commentaar op de hoofdpunten van het plan naar het college. Volgens hem is – gezien het grote aantal studenten bij de vakgroep Structurele Geologie en de om gezondheidsredenen beperkte inzet van docent Simon – een ‘hervoorziening’ in de vacature-Stel tot eind 1988 vereist. Verder dient er tot eind 1987 een blijvende voorziening van assistenten te zijn in verband met voorbereiding, begeleiding en afwerking van veldwerk. Dat betekent dat de vakgroep Structurele Geologie – inclusief de formatieplaats voor Simon en de paleontologisch assistente, Mw. Mulder-Blanken - in de jaren 1986 tot 1988 minimaal over 3,5 formatieplaatsen dient te beschikken, afbouwend naar 2,5 in het laatste jaar. Enige weken later doet Oen een dringend beroep op het college het gevraagde personeel ‘terstond’ beschikbaar te stellen. In brieven aan het CVB en de UR verzoeken de studenten van de vakgroep – ‘teneinde een verdere stagnatie in het onderwijs te voorkomen’ – in het definitieve afbouwplan de personele bezetting bij de structurele geologie vast te stellen zoals vermeld in Oens commentaar; 48 studenten onderschrijven deze verzoeken.

Verder wijst Oen in zijn eerdergenoemde commentaar de omzetting van de hand van de functie van secretaris-beheerder (1,0 fte) in die van 0,6 liquidatiebeheerder ‘mede omdat daarmee wordt bereikt dat de betrokkene [Winnubst] in discriminerende positie wordt gemanoeuvreerd’. Met betrekking tot het Geologisch Museum wordt opgemerkt dat het (technisch) beheer van het museum onder verantwoordelijkheid van de museumbeheerder (Werner) valt en niet onder dat van de gebouwenbeheerder. De openstelling van de bibliotheek voor maximaal 2 uur per dag wordt onvoldoende bevonden. 

Op 9 oktober stelt het college het plan vast voor de afbouw van de subfaculteit. Het is vrijwel identiek aan het conceptplan. Wel is het college bereid te voldoen aan het verzoek van Oen om de betrekking van (liquidatie)beheerder in een omvang van 1,0 formatieplaats tot 1 januari 1989 te handhaven onder voorwaarde dat betrokkene tevens de functie overneemt van het personeelslid dat met het onderhoud van het instituut is belast. Verder zal tot 1991 aan het Geologisch Museum 2,5 formatieplaatsen worden toegekend. Met betrekking tot de personele nood bij de vakgroep Structurele Geologie gaat het college er vanuit ‘dat in overleg met de Vrije Universiteit de bestaande knelpunten kunnen worden weggenomen’. Een optimistische veronderstelling, zoals later zal blijken! Eind oktober [1986] deelt Oen aan het college mee dat het SFB niet instemt met de voorwaarde dat de (liquidatie)beheerder ook de taken van de beheerder van het gebouw overneemt omdat deze technische werkzaamheden niet door ‘een administratieve kracht op het niveau van subfaculteitsambtenaar, c.q. subfaculteitsbeheerder’ kunnen worden uitgevoerd. Het uiteindelijk resultaat is dat vanaf 1 juli 1987 tot 1 januari 1989 een (liquidatie) beheerder (0,6 fte) en een gebouwbeheerder (1,0 fte) op arbeidscontract worden aangesteld. 

Midden oktober 1986 vindt overleg plaats tussen het CVB en de vakorganisaties,  vertegenwoordigd door de Universitaire Commissie voor Georganiseerd Overleg (UGCO), waarbij ook het (definitieve) afbouwplan van de subfaculteit ter sprake komt. Uit het verslag van deze bijeenkomst:

De bonden stelden vast dat bij de uitvoering van de TVC-beslissing over Geologie serieus geprobeerd is om voor de betrokken personeelsleden een bevredigende oplossing te vinden. Anderzijds moesten de bonden constateren dat van de kant van de VU niet altijd even coöperatief is meegewerkt om deze inspanningen te doen slagen. Omdat het voorliggende plan nog altijd enige niet opgeloste personele knelpunten laat zien, schortte de UGCO haar eindoordeel over de afbouw van de subfaculteit op, tot er ook voor deze knelpunten een acceptabel plan op tafel ligt. Het College stelde een periodieke rapportage over de voortgang van de afbouw in het vooruitzicht.

Voor de UR is de afwachtende houding van de UGCO geen beletsel om in een besloten deel van zijn vergadering op dinsdag 2 december 1986 het voorstel van het CvB inzake het afbouwplan voor kennisgeving aan te nemen.

 

In oktober 1987 komt het afbouwplan indirect nogmaals ter sprake in een nota van het CVB waarin een twintigtal bezuinigingsmaatregelen worden aangekondigd die samen ruim dertig miljoen gulden moeten opleveren. In die nota steekt het college van bestuur de hand in eigen boezem door aan te geven dat de precaire financiële omstandigheden te wijten zijn aan falend universitair beheer. Daarnaast worden de voormalige subfaculteiten geologie, farmacie en andragologie ‘postuum’ als schuldigen aangemerkt. Volgens het college zijn de noodzakelijke reorganisaties daar te traag afgewikkeld, als gevolg van ‘inhoudelijke discussies’ die men meende te moeten voeren. Het bestuur van de voormalige subfaculteit besluit niet te reageren op deze onheuse en late steek in de RUG. De student Ewald Holzhaus [1977] doet dat wél in een ingezonden stukje in Folia. De tekst hiervan wordt hier integraal weergegeven omdat het een treffend beeld geeft hoe de geologische gemeenschap aan de Nieuwe Prinsengracht 130 in die tijd denkt over het college van bestuur.

Met verbijstering heb ik kennis genomen van het standpunt van het college van bestuur over de financiële tekorten (Folia 10). Het is meer dan schandalig dat het college probeert de schuld voor een deel in de schoenen te schuiven van de bij het taakverdelings-kwartetten opgeheven subfaculteiten en vakgroepen. In dit land heb je het recht je te verzetten tegen opheffing van je werk- of studiekring. Daarbij zijn de geologen zeker geen makke lammetjes geweest, en terecht. Ons verzet was niet in de minste plaats gericht tegen de eis van de VU om ons maar aan haar gereformeerde karakter aan te passen. De kwestie is nog altijd niet beëindigd: een aantal personeelsleden heeft nog steeds grote problemen bij de VU, de studenten die nog in het Geologisch Instituut verblijven wordt het recht op onderwijs en de mogelijkheid tot normaal afstuderen ontnomen door het resoluut terugbrengen van begeleiding en faciliteiten tot dicht bij het nulpunt, en er bestaan plannen om bibliotheek en museum in de uitverkoop te gooien. Het moge duidelijk zijn: niet alleen wordt eerst de moord mede beraamd en wast Poppe zijn handen in onschuld, maar ook worden de handen gewassen ná de moord, en worden de slachtoffers nog eens door het slijk gehaald. Als je het recht hebt je te verzetten, zul je daarvan gebruik maken ook. Van een kadaverdiscipline-mentaliteit als die van het college van bestuur ben ik niet gediend.”

 

 

Personeel geologisch instituut mei 1985-december 1988

 

Personeel in vaste dienst Op 1 januari 1984 zijn in het instituut 40 personeelsleden werkzaam met een vaste dienstbetrekking. Vijf van hen nemen in de cursus ‘84/85 ontslag en vinden elders een werkkring. Per 1 mei 1985 treden 16 personeelsleden in dienst van de VU. Zij krijgen een deeltijdse aanstelling (0,2 werktijd) bij de UVA voor werkzaamheden ten behoeve van de subfaculteit Geologie en Geofysica (de zogenaamde ‘resttaak’) in combinatie met een deeltijdse aanstelling bij de VU, die in totaal de oorspronkelijke werktijdfactor niet overschrijdt. De VU betaalt het salaris uit op basis van de totale werktijdfactor, als ware men daarvoor volledig in dienst van de VU. Vijf personeelsleden die vanwege de grondslag onoverkomelijke bezwaren hebben tegen een dienstverband met de VU, worden aldaar gedetacheerd vanuit de UVA. Hun salaris komt eveneens ten laste van de VU

Winnubst keert midden 1986 terug naar de subfaculteit en wordt daar weer fulltime secretaris-beheerder; van 1 juli 1987 tot 1 januari 1989 fungeert hij als liquidatiebeheerder. Meer over de persoon Winnubst’ in een bijlageKievits en Wiersma beëindigen hun dienstverband met de VU kort vóór of na het einde van de planperiode en vinden elders een werkkring. Bollegraaf wenst vanaf 1 februari 1986 niet langer gedetacheerd te zijn bij de VU en is vanaf het begin van de cursus ‘86/87 werkzaam bij de facultaire vakgroep Informatica aan de UVA; tot december 1986 blijft hij nog voor 0,2 van zijn werktijd verbonden aan de subfaculteit. De gedetacheerden Oen, Van Harten en Prinsen treden vóór het einde van de planperiode in dienst van de VU. Mevrouw Gonggrijp blijft tot haar pensionering vanuit de UVA gedetacheerd bij de VU

Veertien personeelsleden die een overgang naar de VU afwijzen of daar geen (passende) functie aangeboden krijgen, blijven per 1 mei 1985 aan de subfaculteit verbonden. 

De collectiebeheerder Gorter en de uitwasser Veldhuis worden in 1986 ontslagen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Aleven wordt afgekeurd en is vanaf maart 1986 niet meer als portier werkzaam. Ook het hoofd van de bibliotheek, De Herdt, wordt dat jaar afgekeurd; hij overlijdt op 29 september 1986. Het dienstverband met mevrouw Pronk, verbonden aan de bibliotheek, wordt per 1 juli 1986 beëindigd. De ontslagprocedure van de slijpers Boer, Van Eunen (hoofd van de slijpkamer) en Stoffel verloopt moeizaam, waarbij zelfs advocaten worden ingeschakeld. Van Eunen laat zich als volgt uit in Folia

Wij zijn verraden. Het is niet te bewijzen, maar dat gevoel hebben we wel. Er is nooit met ons overlegd. We staan hier in de kelder letterlijk en figuurlijk onderaan de ladder. Daardoor zijn we bij de hele opheffing nogal ver van de vergaderingen en de papierwinkel gehouden. Het gevolg is dat wij de dupe zijn: staan we allemaal op straat.’ Het blijkt dat Van Eunens ploeg min of meer gedwongen de financieel weinig aantrekkelijke vijfenvijftig-plus-regeling is ingeduwd. Over Stoffel: Volgens de VU wil de chef van hun christelijke gesteentebewerkersploeg, de heer L. van Egmond, niet met Stoffel samenwerken. Dat kreeg Stoffel keer op keer per brief en éénmaal mondeling te horen. ‘In nette bewoordingen, dat wel, maar ze hebben ons nooit samen aan de onderhandelingstafel gezet. Ik word gewoon bedonderd. Ze hebben teveel stenenslijpers en polijsters en ze kunnen me daarom missen als kiespijn. Maar dat zeggen ze niet.”

Uiteindelijk worden de slijpers respectievelijk per 1 december 1987, 1 februari 1988 en 1 januari 1989 ontslagen.

Simon wordt per 1 december 1988 ontslagen ‘onder toekenning van een aanspraak op wachtgeld’. Tot 1 december 1989 krijgt hij een 8/32 en daarna tot 1 april 1997 een 12/38 aanstelling als ‘toegevoegd hoofddocent ad personam’ bij de faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen voor het verzorgen van onderwijs in de geologie aan studenten van de vakgroep Fysische Geografie. Hij krijgt toestemming tot de cursus ‘89/90 het onderwijs aan studenten van de vakgroep Structurele Geologie te blijven verzorgen. Werner, Holst en De Jong blijven werkzaam op het Geologisch Instituut in verband met de ontruiming van het museum en de daaraan verbonden stenencollectie, en verhuizen daarna naar het Artis Geologisch Museum. Het dienstverband met mevrouw Frieling, tot 1 januari 1988 secretaresse van de vakgroep Structurele Geologie en nadien ‘algemeen secretariaatmedewerkster’, wordt per 1 januari 1989 beëindigd. Mevrouw Mulder-Blanken, aan de vakgroep Structurele Geologie verbonden als paleontologisch assistente, krijgt ontslag per 1 januari 1989. 

 

Personeel in tijdelijke dienst Op 1 september en 1 december 1985 zijn drie formatieplaatsen (fte) bezet door zes ‘doorstromers’ die ieder een 0,5 aanstelling hebben in verband met promotieonderzoek. Vijf van hen hebben ook nog een deeltijdaanstelling als assistent. Op bovengenoemde peildata zijn in totaal 23 (7,0 fte) en 20 (6,4 fte) assistenten aangesteld van wie een deel – ten laste van de VU — belast is met de verzorging van onderwijs aan eerste- en tweedejaarsstudenten geologie van die instelling.

Per 1 mei 1986 wordt het arbeidscontract met vrijwel alle assistenten beëindigd, terwijl de drie formatieplaatsen voor doorstromers inmiddels zijn overgedragen aan de VU. Daardoor zijn aan het begin van de cursus ‘86/87 nog slechts twee assistenten met een 0,2 aanstelling op het instituut werkzaam: Valbracht (computerbeheer) en De Ruig (archiefwerkzaamheden ten behoeve van de vakgroep SG). Hun betrekkingen vervallen respectievelijk per 1 juli 1987 en 1 januari 1988. Vanwege de personele noodsituatie bij de vakgroep SG stelt het college in de jaren 1986-1988 drie aan de UVA afgestudeerden voor korte tijd aan. 

Per 1 december 1985 zijn 15 assistenten (totaal 4,9 fte) aangesteld van wie het arbeidscontract op 1 mei 1986 afloopt. Vijf van hen zijn ‘gedetacheerd’ bij de VU (totaal 1,0 fte) in verband met ondersteuning van onderwijs. Verder zijn per 1 december 1985 zes ‘doorstromers’ met 0,5 aanstelling werkzaam i.v.m. promotieonderzoek vanwege aan de VU overgedragen voorwaardelijk gefinancierd onderzoek. Vijf van hen bekleden daarnaast een 0,3 assistentschap ten behoeve van onderwijs aan studenten geologie van de UVA. Op 1 december 1985 zijn er dus in totaal 6,4 formatieplaatsen beschikbaar waarop 20 assistenten zijn aangesteld van wie 15 (5,4 fte) voor geologisch onderwijs aan UVA-studenten en 5 (1,0 fte) voor onderwijs aan VU-studenten. 

Bij het begin van de cursus ‘85/86 zijn aan het subfaculteitsbureau werkzaam: Frans Stevens (1,0 fte), belast met het dagelijkse financiële beheer, en de secretaresse mevrouw Versteegh (0,2 fte). Een vacature (0,6 fte) wordt per 1 oktober bezet door mevrouw Rijkschroeff. Bij de Centrale Dienst werken Paul van Schaik (1,0 fte), die in juli 1985 Van Teunenbroek als beheerder van het gebouw is opgevolgd, en de kantinemedewerkster mevrouw Overmeer (0,8). Stevens treedt per 1 februari 1986 in dienst van de vu, de dames Overmeer, Versteegh en Rijkschroeff worden respectievelijk op 1 mei 1986, 1 juli 1986 en 1 januari 1988 ontslagen. Het arbeidscontract met Van Schaik wordt per 1 januari 1989 beëindigd. 

 

Bibliotheek

Brouwer had bij zijn bouwplannen voor het Geologisch Instituut relatief veel ruimte gereserveerd voor de bibliotheek omdat hij uit zijn Delftse tijd wist hoe belangrijk een goed geoutilleerde bibliotheek is voor onderwijs en onderzoek. Bij de opening in mei 1934 bestaat de collectie nog slechts uit een klein aantal werken. Door aanschaf van boeken en geologische kaarten, abonnementen op toonaangevende tijdschriften en een intensief ruilverkeer groeit de collectie in vijftig jaar uit tot een unieke verzameling van circa 50.000 werken. In verband hiermee wordt de bibliotheekruimte in de jaren zestig aanzienlijk vergroot. De toename van het bezit vindt voornamelijk plaats vanaf 1957 als voor het eerst een apart bibliotheekkrediet van 4.850 gulden wordt toegekend. Het stijgt geleidelijk naar 73.000 gulden in 1983. 

Tot het begin van de jaren zeventig is een van de hoogleraren, namens de Universiteits-bibliotheek (UB), belast met het toezicht op de bibliotheek; daarna fungeert als zodanig een bibliotheekcommissie die hoofdzakelijk uit stafleden bestaat. Voor de dagelijkse gang van zaken is de bibliothecaris verantwoordelijk; de eerste is de legendarische Tjon Appian die zich vanaf januari 1930 tot zijn onverwachte dood in maart 1964 met hart en ziel inzet voor de groei van ‘zijn’ bibliotheek. Hij wordt opgevolgd door Hector De Herdt, sinds februari 1963 de rechterhand van Tjon. Begin 1986 gaat hij met vervroegd pensioen. Omdat inmiddels vast staat dat het Instituut zal worden gesloten, besluit het CVB de verantwoordelijkheid voor het beheer van de bibliotheek per 1 mei 1986 rechtstreeks te laten berusten bij de UB

De bibliotheek werd algemeen erkend als een van de beste, zo niet de beste, op geologisch vakgebied in Nederland en ze trok daardoor veel bezoekers, onder wie studenten en wetenschappelijk personeel van elders, werknemers van bedrijven werkzaam op het terrein van de geologie en amateurgeologen. Ze was, met het Geologisch Museum, de trots van de geologische gemeenschap aan de UVA en een van de kostbaarste pronkjuwelen van het Geologisch Instituut. 

Door het besluit tot beëindiging van de studierichting geologie aan de UVA in 1989 wordt het  CVB geconfronteerd met de lastige vraag wat er met de collectie moet gebeuren. De VU eist dat ze wordt overgedragen aan de bibliotheek van de VSF om optimaal te voorzien in het onderwijs en onderzoek van de aan die instelling geconcentreerde studierichting geologie. Dat standpunt wordt gedeeld door het UVA-personeel dat per 1 mei 1985 in dienst treedt bij de VU. Het hoofd van de ub, prof. Braches, verzet zich met hand en tand tegen de claim van de VU omdat de collectie een integraal onderdeel vormt van het ub-bestand. Hij wordt in zijn verzet tegen de overdracht gesteund door twee leden van het SFB (Oen, decaan van de subfaculteit en Werner, hoofd van het Geologisch Museum dat niet naar de VU verhuist) en door de besturen van de UVA-subfaculteiten Fysische Geografie en Biologie. Zo ontstaat – mede door het zwalkende beleid van het CVB – een jarenlange strijd over de bestemming van de bibliotheekcollectie.

 

 

Het UVA-college vaart een zwalkende koers

In het ‘Uitvoeringsplan Taakverdeling en Concentratie Universiteit van Amsterdam’ zegt het CVB toe vóór 1 september 1984 te beslissen over het lot van de bibliotheekcollectie. Een besluit blijft vooralsnog uit omdat de standpunten van de direct betrokkenen over de toekomst van de bibliotheek sterk uiteenlopen. De voorzitter van de subfacultaire bibliotheekcommissie, Beunk,  vraagt in september aan 13 leden van het wetenschappelijk personeel naar hun mening. Op één na verklaren ze dat de bibliotheek bij de gebruiker hoort te blijven. Een ruimtelijke scheiding van bibliotheek en gebruiker wordt zeer negatief beoordeeld. Het merendeel is voor een overdracht van de gehele bibliotheek aan de VU. De alternatieven: ‘splitsing in een historisch deel, te situeren aan de UVA, en een modern deel, over te dragen aan de vu’ of ‘situering van de gehele bibliotheek aan de uva’ vinden weinig bijval. Binnen het vijfkoppige SFB zijn de meningen verdeeld: drie steunen het standpunt van de meerderheid van het WP; de overige twee leden prefereren een alternatief. Volgens Oen heeft de VU een eigen bibliotheek, zodat het noch voor het onderwijs, noch voor het onderzoek noodzakelijk is dat de bibliotheek naar de VU gaat. Hij stelt voor – evenals Werner - de collectie onder te brengen in de Artis Bibliotheek die onderdeel is van de UB. Ze hebben een bondgenoot in de bibliothecaris die een overdacht van de collectie aan de VU mordicus afwijst. Eind oktober [1984] stuurt Oen een brief naar het Maagdenhuis waarin hij de besluiteloosheid van het CVB hekelt. Hij verzoekt het college op korte termijn te beslissen dat de collectie niet aan de VU wordt overgedragen en op basis hiervan de verdere besprekingen met de VU te voeren. Volgens hem moet de collectie integraal worden overgebracht naar de dependance van de UB op het complex van het Academisch Medisch Centrum, omdat de VU inmiddels heeft laten weten niet bereid te zijn personeel beschikbaar te stellen voor het ‘Artis-alternatief’. Een klein aantal boeken voor dagelijks gebruik kan - zo nodig - tijdelijk aan de VU in bruikleen worden gegeven. Opvallend is dat Oen zijn schrijvens inzake de bibliotheek ondertekent namens het SFB hoewel hij weet dat de meerderheid van bestuur en wetenschappelijke staf overdracht van de gehele bibliotheek aan de VU wenselijk vindt. Het ligt daarom voor de hand dat hij de betreffende brieven zonder overleg met zijn medebestuursleden heeft opgesteld. Een plausibele verklaring voor deze soloactie is dat decaan Oen de opheffing van ‘zijn’ subfaculteit als een persoonlijke nederlaag voelt nadat hij – meer dan wie ook – jarenlang onvermoeibaar heeft gevochten voor het voortbestaan. Na die verloren slag begint hij – met een handvol overgebleven strijders - aan een achterhoedegevecht om te voorkomen dat de bibliotheek in het bezit komt van de ‘aartsvijand’. 

Eind 1984 heeft het CVB nog steeds geen beslissing genomen; wel heeft het bij monde van Wijnne, die de portefeuille geologie beheert, intussen laten doorschemeren ‘geen echte belangstelling voor de bibliotheek te hebben’. Begin februari 1985 deelt Wijnne in een vergadering van de Subcommissie Geologie UVA/VU mee dat de UVA bereid is globaal een derde deel van de collectie, dat ‘direct nodig’ is voor onderwijs en onderzoek, aan de VU over te dragen. Dat geldt ook voor het resterende deel (waaronder veel ‘antiquarisch’ materiaal) onder voorwaarde dat de VU een gunstiger alternatief biedt wat betreft de toegankelijkheid dan de UVA-optie die opslag in een UB-filiaal op het terrein van het AMC inhoudt. Het VU-college reageert eind februari met een voorstel het ‘actuele, moderne’ deel van de collectie, dat direct aansluit bij het onderwijs- en onderzoekprogramma, ‘als een herkenbare eenheid’ met het daarbij behorende UVA-registratiesysteem voorlopig te plaatsen in de bibliotheek van het Instituut voor Aardwetenschappen. Daarna wordt ze geleidelijk geïntegreerd in die bibliotheek waarbij in de catalogus wordt vermeld uit welke collectie de betreffende werken afkomstig zijn. Het ‘historische’ deel van de UVA-collectie, zal in een gesloten magazijn elders op de VU-campus worden opgeslagen en niet worden opgenomen in de VU-catalogus. Het komt erop neer dat de VU de bibliotheek integraal wil overnemen. 

Een maand later bericht Oen aan het CVB dat het voorstel van de VU onaanvaardbaar is. Op de VU is volgens hem een ‘actuele’ geologische bibliotheek aanwezig en er is geen behoefte aan een duplicering, terwijl splitsing van de bibliotheek een ‘onwenselijke en bovendien ondoenlijke zaak’ is. De collectie dient onder beheer van de UVA te blijven en ‘bij gebrek aan beter alternatief te worden opgeslagen, desnoods in het AMC-complex’. Een kopie van de brief wordt gestuurd naar de besturen van de UVA-subfaculteiten Biologie en Fysische Geografie die – zo is de verwachting – er bij het CVB op aan zullen dringen de bibliotheek voor de UVA te behouden. Oens schrijven heeft tot resultaat dat het college in april 1985 aan de VU meedeelt dat de bibliotheek voorlopig op de huidige plaats gehandhaafd blijft om haar na sluiting van het GI in zijn geheel over te brengen naar het ‘hulpmagazijn’ van de UB op het AMC-complex: “Een opsplitsing in actueel en historisch is uiterst arbitrair en arbeidsintensief en bevordert in de praktijk voor de gebruikers de duidelijkheid niet.” Personeel van de VSF kan via de UB boeken en tijdschriften lenen of raadplegen. In een beperkt aantal gevallen kan ‘in goed overleg’ besloten worden werken voor een langere periode in bruikleen te geven. Dat is goed nieuws voor Oen en zijn medestanders!

Begin juli neemt de zaak een onverwachte wending als het VU-college – onder druk van inmiddels naar de VU overgegane stafleden – aan het UVA-college bericht dat ‘integrale huisvesting van de gehele UVA-collectie toch mogelijk is in de onmiddellijke nabijheid van de vsf’ Op grond hiervan wordt het UVA-college dringend verzocht ‘in het belang van de vestiging geologie in Amsterdam’ zijn in april 1985 genomen besluit te herzien. Het college vraagt aan Braches en het SFB na te gaan of het VU-voorstel ‘inderdaad beantwoordt aan de te stellen eisen’ en ‘een goede gebruiksmogelijkheid van de collectie door onze subfaculteiten Fysische Geografie en Biologie niet in de weg staat’. Namens het SFB antwoordt Oen eind augustus dat een overdracht van de bibliotheek ‘op principiële zowel als praktische gronden’ moet worden afgewezen. Braches neemt een zelfde standpunt in en de decaan van de subfaculteit Biologie, prof. Stock, laat weten dat de geologiebibliotheek ‘niet aan derden moet worden verkwanseld’.

Ondanks deze negatieve adviezen stelt het college bij monde van Wijnne op 10 september voor de collectie over te dragen aan de VU omdat die met haar laatste voorstel een optimale toegankelijkheid garandeert en daarmee voldoet aan de belangrijkste voorwaarde van de UVA. Wél dient een klein deel ter beschikking te komen van de subfaculteiten Biologie en Fysische Geografie, terwijl de kostbare antiquarische werken bij de UB moeten blijven. 

 

 

De VU begeert een anders goed, dienstmaagd en os en ezel

Braches is woedend over Wijnne’s ommezwaai en schrijft in een boze brief aan het CVB dat hij  het beleid van het college niet anders kan verklaren ‘als het zich ontdoen van de zorg voor een flink deel van het unieke culturele en wetenschappelijke erfgoed van Amsterdam’. In een interview met redacteur Ad Fransen van Folia lucht hij nogmaals zijn hart:

Dit is de beuk in de bibliotheek. Het gaat niet alleen om de geologische collectie, maar om alle verzamelingen, om het systematisch achteruitzetten van Amsterdams erfgoed. [……] Die collectie is van de stad Amsterdam, die kun je niet zo maar overbrengen naar een gereformeerde universiteit, die niet gesticht is op een Amsterdamse grondslag. Ook onder ons beheer blijft de collectie optimaal bruikbaar en toegankelijk. Ook voor de geologen van de VU. Desnoods maak ik er hier in de UB ruimte voor vrij. De VU kan door middel van langdurige uitleencontracten krijgen wat ze nodig heeft voor het werkelijk uitoefenen van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Bovendien hebben de bibliotheken onderling afgesproken dat ze aan dit soort manoeuvres niet zouden meewerken. De VU doet het toch, men houdt zich niet aan wat in de Bijbel verboden is, men begeert een anders goed, dienstmaagd en os en ezel. [….] Nogmaals het is pure vernietiging. De totale aanschafwaarde, dat wil zeggen de boeken én het aantal manuren dat er in deze collectie is gestoken, wordt geschat op twee en een half miljoen [gulden]. En dat zou zo maar even worden versjacherd.” 

Braches besluit zijn tirade met:

“Ik denk bij deze hele kwestie wel eens aan het einde van Umberto Eco’s ‘De naam van de roos’. Daarin staat de bibliotheek in de brand. De collectie door een ongeluk omgekomen, dan heb je er geen zorgen meer over, dat zou de meerderheid van dit college nog het liefste willen zien.”

Fransen spreekt ook met Oen die het voorstel van Wijnne beoordeelt als

de ergste vorm van kannibalisme, die hij zich kan indenken. [….] Het is puur voor het gemak van een handjevol geologen die van de UVA naar de VU zijn overgegaan. Ik vind het vreemd dat je daarvoor een hele collectie van de hand moet doen. Voor die paar keer dat ze op de VU bepaalde boeken nodig hebben, moeten ze die maar hier opvragen, dat is tot nu toe altijd gebeurd. En die ruimte die de VU aanbiedt, die zie ik nog niet zo snel gecreëerd.” 

Frans Amende, medewerker van de historische collectie van de UB, zegt tegen de Folia-redacteur dat hij er niet aan moet denken dat de overdracht doorgaat: 

Zoiets is vierhonderd jaar nooit gebeurd. Alleen in de oorlog. Toen hebben de Duitsers de Bibliotheca Rosenthaliana leeggeroofd, maar dat hebben we nog voor een groot deel teruggekregen. Als dit wel gebeurt wordt je als instelling naar buiten toe natuurlijk volstrekt ongeloofwaardig. En bedenk eens wat een precedent het zal zijn als de Universiteit van Amsterdam de geologische collectie weg doet. Dan ligt de weg naar totale afbraak open.” 

Amende is lid van de UR en vast van plan om deze zaak aan de orde te stellen tijdens de eerstkomende vergadering van de raad niettegenstaande collegelid De Hon intussen heeft verklaard dat deze zaak een kwestie van beheer is waarover alleen het college beslist. Amende ziet echter mogelijkheden om er een agendapunt van te maken omdat boeken tot de begroting behoren waarover de raad wél beslist.

Volgens Wijnne zijn de argumenten van Braches en Oen ‘niet rationeel, maar emotioneel: De VU heeft geld en personeel voor de collectie, dat hebben wij niet.’ Hij zal er nauwlettend op toezien dat de VU zijn beloften waarmaakt. 

Tijdens de vergadering van de UR op 22 oktober wijzen de woordvoerders van ASVA- en pp-fractie erop dat het voorstel van het college om de collectie aan de VU over te dragen onder meer inhoudt dat een aanzienlijk bedrag wordt onttrokken aan het vermogen van de UVA. Volgens hen beslist de UR hierover omdat dit géén zaak op beheersniveau betreft die door het college buiten de raad om kan worden geregeld. Een motie van beide fracties tegen het ‘principebesluit’ van het college wordt op de valreep ingetrokken nadat Wijnne heeft toegezegd de definitieve beslissing op te schorten totdat er een ‘grondige’ bespreking heeft plaatsgevonden in de Commissie Onderwijs en Wetenschappen. Verder zal de Commissie voor de Reglementen en Bestuursproblematiek nagaan of de UR enige zeggenschap heeft over het lot van de geologische bibliotheek. Na afloop van de vergadering deelt Wijnne aan Folia-redacteur Fransen mee dat hij naar aanleiding van het eerder vermelde interview met Braches het boek van Eco nog eens heeft gelezen. Daaruit blijkt dat het de gek geworden bibliothecaris is die in deze roman de bibliotheek in vlammen laat opgaan! Het is een onverholen aanval van de gefrustreerde Wijnne op de dwarsliggende bibliothecaris van de UB

Eind november gaat het college opnieuw overstag door te besluiten de bibliotheek niet in eigendom aan de VU over te dragen. Het voor het onderwijs en onderzoek bij de VSF noodzakelijke deel van de collectie zal in duurzaam bruikleen aan de VU worden gegeven. Hierover zal nog overleg plaatsvinden tussen de betrokken bibliothecarissen.  Het ziet er dus naar uit dat dankzij de felle protesten van Oen en Braches de bibliotheek van het Geologisch Instituut voor de UVA behouden blijft. Een bittere pil voor Wijnne die niet lang daarna in het college wordt vervangen door oudgediende Poppe. Een opgetogen Braches verklaart aan Folia-redacteur Fransen:

Ik ben zeer verheugd en tevreden over de beslissing van het college. Het gaat mij er niet om dat er bij dit conflict een winnaar uit de bus gekomen is. Belangrijkste is dat het college een duidelijk standpunt heeft ingenomen dat ook belangrijk is voor de toekomst van ander universitair boekenbezit. Hoe de bruikleen van de VU geregeld gaat worden weet ik nog niet precies, dat moeten we in alle rust eens met elkaar gaan bekijken.” 

Tijdens de vergadering van de Subcommissie Geologie op 18 december deelt Wijnne het besluit van het UVA-college aan de leden mee. De VSF-delegatie vreest dat ‘verdere vertraging in de proceduregang de voortgang van onderwijs en onderzoek zal schaden’. Ze stelt daarom voor dat de wetenschappelijke staf van beide subfaculteiten op korte termijn een lijst van ‘actuele literatuur’ opstelt die aan de bibliothecarissen wordt voorgelegd waarna het UVA-college beslist over de definitieve omvang van het in bruikleen te geven deel van de collectie. Op de laatste dag van 1985 wordt het VU-college formeel op de hoogte gesteld van het besluit. De zaak lijkt daarmee in kannen en kruiken; de eerste barsten worden al na korte tijd zichtbaar en zijn pas vier en half jaar later gelijmd!

 

 

Een lange en moeizame weg naar de definitieve overeenkomst 

Begin 1986 verklaart Braches tijdens een tête à tête met Oen dat de VU ‘zo weinig mogelijk’ in bruikleen moet krijgen. Het overgrote deel van de collectie zal na de sluiting van het instituut worden overgebracht naar de toekomstige locatie van het Geologisch Museum of naar de magazijnen van de UB aan de Singel, waar de collectie voor het publiek toegankelijk is. De topografische kaarten zullen worden toegevoegd aan de cartografische collectie van de UB, de grootste van Nederland. 

Het VU-college reageert pas in maart op het laatst genoemd schrijven van het UVA-college. Het gaat er vanuit – zoals besproken in de vergadering van de Subcommissie Geologie in december 1985 – dat in eerste instantie de direct belanghebbenden een aanwijzing zullen doen welke delen van de collectie voor bruikleen in aanmerking komen. In verband hiermee stelt het college voor dat de bibliotheekcommissie van de VSF ‘met de daartoe aangewezen bibliotheekmedewerker’ toegang krijgt tot de collectie van het Geologisch Instituut en een rapport uitbrengt over in de bruikleen te geven onderdelen. De universiteitsbibliothecarissen beoordelen het rapport en brengen verslag en advies uit aan beide colleges van bestuur. Parallel aan deze inventarisatie en rapportage wordt door juristen van beide instellingen een ontwerp van de bruikleenovereenkomst opgesteld. Het VU-college verwacht dat door deze aanpak direct na de zomervakantie van 1986 begonnen kan worden begonnen met de verhuizing van een deel van de collectie. Hieruit blijkt dat de VU de regie bij deze operatie wil voeren om zodoende een zo groot mogelijk deel van de bibliotheek in duurzaam  bruikleen te krijgen.

Het UVA-college gaat in grote trekken akkoord met het voorstel en geeft een jurist opdracht het initiatief te nemen voor het opstellen van een bruikleenovereenkomst. De dwarsliggers Oen en Braches blijven bij hun standpunt dat slechts een beperkt aantal werken van ‘actuele waarde’ aan de VU moet worden uitgeleend. Bovendien is Braches tegen het inschakelen van een jurist omdat ‘hij zelf gemandateerd is’.

Eind juni verschijnt het (concept)plan van het CVB voor de afbouw van de subfaculteit waarin wordt vermeld dat de verantwoordelijkheid voor de bibliotheek per 1 mei berust bij de Universiteitsbibliotheek. De UB dient uitvoering te geven aan een aantal taken die nader worden omschreven in een brief aan Braches. Het plan geeft aan dat de bibliotheek tot sluiting van het Instituut maximaal twee uur per dag voor gebruikers geopend is. Voor de uitvoering van de voor een overbrenging benodigde werkzaamheden wordt de halftijdse aanstelling van de geologiestudente Marian Melkert tot 1 januari 1987 verlengd, terwijl een medewerker van de UB voorlopig halve dagen op het instituut wordt gestationeerd. Het vaste personeel vloeit af door pensionering of overplaatsing. Het zijn de eerste signalen dat het college – waarin de ondermaatse Wijnne sinds begin 1986 is vervangen door de routinier Poppe - van plan is de al bijna twee jaar slepende bibliotheekzaak snel af te ronden. 

Inmiddels hebben leden van de bibliotheekcommissie VSF en het hoofd van de bètabibliotheek van de VU, Vaillant, meerdere malen de bibliotheek van het instituut bezocht om na te gaan welk deel van de collectie in aanmerking komt om in bruikleen te nemen. Midden september verschijnt het door Vaillant opgestelde ‘Rapport betreffende de overdracht in duurzaam bruikleen van de collectie van het Geologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam aan de bibliotheek Aardwetenschappen van de Vrije Universiteit in het kader van de Taakverdelingsoperatie’. Hoewel uit de titel duidelijk blijkt dat uitgegaan wordt van ‘duurzaam’ bruikleen wordt bij het eerste van de zes uitgangspunten om tot een verantwoorde collectiekeuze te komen nadrukkelijk gewezen op het tussen de UVA en VU gevoerde overleg in de Subcommissie Geologie, waarbij in de ‘Essentialia’ van het Structuurplan is bepaald dat ‘de voor het onderwijs- en onderzoek aanwezige voorzieningen van de Geologie worden overgedragen’. Volgens Vaillant is de bibliotheekcollectie één van die voorzieningen, die van essentieel belang is voor het onderwijs- en onderzoek van de VSF na de samenvoeging. In het zesde uitgangspunt staat:

“In een vergadering van de subfacultaire bibliotheekcommissie van de VSF dd. 20 februari 1986 werd nogmaals aangedrongen op zo volledig mogelijke overdracht van de UVA-collectie.”

Daarmee is de toon gezet voor het overige deel van het rapport. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een van de conclusies luidt:

“Het inventariserend onderzoek, gebaseerd op een aantal uitgangspunten, heeft uitgewezen dat een zeer groot deel van de UVA-collectie (ca. 75%) voor duurzaam bruikleen in aanmerking komt.”

Tot slot wordt opgemerkt:

“De onderwijs- en onderzoekslast drukt sinds 1984 op de VSF. Het ontbreken van een goede Geologische collectie bij de VU staat een goede uitvoering van de onderwijs- en onderzoektaak in de weg. Met klem wordt verzocht, die maatregelen te nemen waardoor de collectie Geologie zo spoedig mogelijk in duurzaam bruikleen aan de VU wordt overgedragen en conform de toezeggingen [van de vu] aan de UVA op korte termijn in de uit te breiden Bèta Bibliotheek kan worden ondergebracht.”

De lezer zal zich wellicht in gemoede afvragen hoe de geologische afdeling van de VSF vóór 1984 zonder goede geologische bibliotheek op adequate wijze haar onderwijs- en onderzoekstaken kon vervullen! 

Korte tijd later bericht Vaillant aan collega Braches dat de VU de collectie wil overnemen. Deze is hiertoe echter niet bereid en laat alvast het grootste deel van de kaartencollectie overbrengen naar de UB. Ook het SFB stemt niet in met het voorstel. Inmiddels is bekend geworden dat de fysisch geografen van de UVA begin jaren negentig zullen worden gehuisvest in het GI. Zij vinden dat de bibliotheek daar dient te blijven. Dat is allemaal slecht nieuws voor Poppe die in november in een notitie aan het college verzucht: ‘hoe verder met de geologiebibliotheek’. Daarna blijft het tot het voorjaar van 1987 stil aan het bibliotheekfront. Om uit de patstelling te komen vraagt het college in mei aan de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek om te bemiddelen. Ook hij slaagt er niet in het probleem op te lossen waardoor het eind 1987 nog steeds onzeker is welk deel van de collectie naar de VU zal verhuizen. Inmiddels zijn ruim drie jaar verstreken sinds het verschijnen van het ‘Uitvoeringsplan Taakverdeling en Concentratie Universiteit van Amsterdam’ waarin het college toezegt vóór 1 september 1984 te beslissen over de bestemming van de collectie. 

Het college beseft langzamerhand dat de knoop nu toch snel moet worden doorgehakt omdat het instituut vanaf december 1988 wordt ontruimd in verband met een ingrijpende verbouwing voor de nieuwe bewoners. Begin januari 1988 besluit het de collectie ‘nagenoeg integraal’ aan de VU in (duurzaam) bruikleen aan te bieden. In een schrijven aan het VU-college wordt het besluit als volgt gemotiveerd:

a) ‘het belang van het behoud van de collectie als eenheid’;

b) ‘het belang van het beheer en de verdere uitbouw van de collectie aansluitend bij een bestaande studierichting Geologie’;

c) ‘het belang van een optimale toegankelijkheid van de Geologie-bibliotheek voor geologen, studenten en andere geïnteresseerden binnen en buiten de universiteit’.

Van het bruikleen worden ‘enkele kostbare antiquarische werken’ uitgesloten, evenals een klein aantal boeken en tijdschriften die van ‘onmiddellijk belang’ zijn voor het Geologisch Museum en de UVA-studierichtingen Fysische Geografie en Biologie. De zwarte piet voor het langdurige getreuzel wordt toegespeeld aan de bibliothecarissen van de UVA en VU die er volgens het college niet in slaagden te komen ‘tot een voor beide instellingen bevredigende regeling ten aanzien van zaken als het beheer, het gebruik en de plaatsing van de onderdelen van de bibliotheek’. Zodoende wast het college zijn handen in onschuld! Protesten tegen de verhuizing van dit ‘uva-erfgoed’ naar de VU blijven ditmaal uit. 

De VU verklaart bij monde van het collegelid Van Overhagen verheugd te zijn over de beslissing:

“Het standpunt van de VU is altijd geweest dat de bibliotheek zich zo dicht mogelijk bij degenen die ermee werken hoort te zijn. Of we de collectie nu in bezit krijgen of in bruikleen, dat is mij om het even. Het gaat mij om de bereikbaarheid.” 

Nadat de verhuizing van het aan de VU toegewezen deel van de collectie in de zomer van 1989 is afgerond, wil de VU dat ook de nog resterende boeken in bruikleen worden overgedragen. Het merendeel daarvan is onder beheer van het Geologisch Museum. Het collegelid Thoden van Velzen begrijpt niet dat de VU daarover plotseling zoveel ophef maakt:

‘de boeken horen bij de stenen. Ik vind de hele discussie eigenlijk een beetje flauw’.

Ook museumdirecteur Jan Werner is verbaasd over de actie van de VU omdat ze niet bereid was het museum ‘uit de brand te helpen’, maar nu wel de resterende, voor het museum onmisbare, boeken in bruikleen wil hebben:

Ze hebben het al die tijd uitstekend zonder dit restje kunnen doen. Bovendien kunnen ze de boeken altijd bij ons lenen.

De definitieve bruikleenovereenkomst wordt pas getekend op 12 juni 1990.

 

 

Geologisch Museum

In het ‘Uitvoeringsplan’ de dato 5 juli 1984 zegt het CVB-UVA toe vóór 1 september 1984 te beslissen over de onderbrenging van het Geologisch Museum met de stenencollectie en de daarin ondergebrachte legaten en schenkingen. Van die belofte komt niets terecht en pas in het begin van de jaren negentig (!) wordt een definitieve oplossing gevonden voor de huisvesting van het Museum.

Eind augustus 1984 stuurt Werner, beheerder van het museum, een notitie naar het CVB waarin de instandhouding van het museum wordt bepleit. Volgens hem kan het Geologisch Museum dienen als een ‘basisvoorziening’ voor een Nationaal Historisch Museum in Amsterdam, waarin ook de Hortus Botanicus en het Zoölogisch Museum een plaats kunnen krijgen. Verder kan het Museum fungeren als een ‘thuishaven’ voor de geologische bibliotheek. Deze voorzet sluit aan bij plannen voor een nationale natuurhistorische presentatie in de Plantagebuurt die begin jaren tachtig ontwikkeld zijn door een werkgroep van de UVA en ter kennis gebracht van de minister van wvc na het verschijnen van diens nota ‘Een zaak van Leven en Dood’ over de natuurhistorische museale voorzieningen in Nederland (juni 1982). De nota resulteert in een verzoek van de minister aan de UVA en aan de RUL – de twee plaatsen die voor vestiging in aanmerking komen – om een indicatie te geven van de mogelijkheden voor en de kosten van een dergelijke nationale presentatie. 

Na het besluit de Amsterdamse geologie samen te voegen aan de vu, is de toekomst van het Geologisch Museum volgens het CVB in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de VU die

“meer dan de Universiteit van Amsterdam de aangewezen instantie is om een bijdrage te leveren aan de invulling van het geologisch facet van de Nationale Presentatie [….]”.

In verband hiermee verzoekt het college eind november 1984 aan het vu-college hiervoor twee formatieplaatsen ter beschikking te stellen. De UVA verklaart zich bereid huisvesting te bieden aan die delen van de collectie die voor de Nationale Presentatie van belang zijn. Nadat de VU heeft laten weten medeverantwoordelijk te zijn voor de toekomst van het museum maar vooralsnog geen uitspraak wenst te doen over een eventuele formatiebijdrage, stelt het uva-college zich eind februari 1985 op het standpunt dat het aan de VU toegewezen budget van 3,36 miljoen gulden ook dient te worden aangewend voor het vinden van een oplossing voor het Geologisch Museum. Daarna blijft het zes jaar (!) onzeker wat er met het museum zal gebeuren totdat het onderdak vindt in Artis onder de naam Artis Geologisch Museum. 

Pas in de jaren negentig wordt een definitieve oplossing gevonden. De enorme collectie gesteenten wordt overgebracht naar een loods in Amsterdam-Noord, waarna een selectie wordt overgebracht naar wat nu Naturalis heet. Het resterende deel wordt hergebruikt in de industrie, mogelijk onder of in het wegdek.

 

NAAR VOLGEND HOOFDSTUK

 

 

Terug naar INHOUD van HET BOEK