H6 - Geologische Vereniging 1957-1972
Posted by Harm Rondeel on Wednesday, 7 October 2020
Geologische Vereniging Amsterdam 1957-1971
De geschiedschrijving van de Geologische Vereniging Amsterdam (GVA) in de jaren 1957-1971 is bemoeilijkt doordat het notulenboek ‘53/54-‘59/60 verloren is gegaan, terwijl in het laatste boek alleen de jaarvergaderingen in het najaar van 1960 en 1961 en de buitengewone vergadering in maart 1962 zijn genotuleerd. Op grond van de wél bewaard gebleven kasboeken, notulenboeken van de vakgroep, de directie, de Commissie Hoogleraren-Staf-Studenten, het Instituutsbestuur, andere archiefstukken alsmede informatie van oud-studenten is de geschiedenis van de vereniging in die jaren alsnog in grote trekken gereconstrueerd.
De GVA gaat op de oude voet verder
Tot het midden van de jaren zestig manifesteert de GVA zich nog steeds nadrukkelijk als een gezelligheidsvereniging die haar sinds 1932 ingestelde mores en tradities in ere houdt. In het begin van de cursus vindt tijdens de jaarvergadering in de Kleine Collegezaal de bestuursoverdracht plaats die vrijwel altijd rumoerig en chaotisch verloopt. Voor een lijst van de besturen wordt verwezen naar Bijlage Bestuur GV-GVA-GSVA.
In de jaarvergadering op 29 oktober 1960 heeft het aftredende bestuur [1959/60] zich rijkelijk bediend uit een onder de tafel staande fles jenever waardoor met name praeses Rondeel [1954] in verregaande staat van dronkenschap verkeert. Met veel moeite slaagt hij erin het bestuur te déchargeren, maar hij is niet meer in staat het nieuwe bestuur te installeren. Dat wordt alsnog gedaan door avunculus Zwartkruis [1951]. Snepvangers [1954] wordt praeses en Lydia Wesselingh [1958], als assessor II, het eerste vrouwelijke bestuurslid. Na de jaarrede van de nieuwe praeses moet de vergadering voortijdig worden beëindigd door storend gedrag van Rondeel. Ook tijdens de volgende vergadering begin november 1961 gaat het er heftig aan toe. Tegen de aftredende praeses wordt een motie van wantrouwen ingediend wegens ‘gebrek aan coördinatie’ , terwijl hem verder wordt verweten zich niet te hebben gehouden aan de oude gewoonte zijn bestuur aan de hoogleraren voor te stellen. Quaestor Moorman [1956] krijgt veel kritiek vanwege zijn slechte financiële beleid en het opstellen van een ‘fictieve begroting’. De vergadering moet worden onderbroken omdat door De Buisonjé [1948] en Van Harten [1953] ‘enkele vage ontploffingsapparaten in werking zijn gesteld’. Nadat de kruitdampen zijn opgetrokken en iedereen uit zijn ‘schuilplaats’ is gekropen, kan een nieuw bestuur worden geïnstalleerd met Braam [1957] als praeses. Zijn voorstel om Snepvangers en zijn medebestuursleden het avunculaat te verstrekken wordt weggestemd en pas in de buitengewone vergadering in maart 1962 wordt hen alsnog die eer verleend.
In de jaarvergaderingen, waar de nieuwe studenten op de grond zitten, werd aan hun ontgroening uitvoerig aandacht besteed. Zo lezen we in de notulen van de jaarvergadering in oktober 1960: ‘Praeses [Snepvangers] merkt verheugd op dat het kleine aantal foeten (6) reden geeft om te hopen dat de geologische studie weer wat impopulair begint te worden. Praeses vindt dat het optreden van de foetjes nog veel te wensen overlaat. Maar het bestuur van de e.t. praeses de heer Rondeel heeft nog maar weinig aan die foetjes gedaan, zodat hun gedrag nog te verbeteren zal zijn.’ Een jaar later kondigt praeses Braam aan ‘de ontgroening der nuldejaars met straffe hand aan te pakken’. Tijdens de groentijd moesten de novieten ‘100 jaren’ aan handtekeningen van niet afgestudeerde ouderejaars verzamelen. Aangezien er heel wat langstudeerders waren – een handtekening van Jan Borghouts [1943] was in 1962 goed voor 20 jaren! – waren de groenen daarmee (te) snel klaar. Daarom werd tijdens de buitengewone vergadering in maart 1962 besloten het ‘handtekeningenophaalsysteem’ te veranderen. Voortaan moet tweederde van de kandidaten en doctorandi zijn handtekening op de lijst zetten. Nuldejaars werden verplicht aanwezig te zijn op de wekelijkse borrelmiddag in café Eik en Linde; afwezigen moesten in de cursus ‘58/59 een ‘borrelboete’ van één gulden betalen waardoor elf gulden in de kas van de GVA vloeide. Tijdens de groentijd was er de ‘proefkartering’ in Maarn waar de nuldejaars met rot fruit werden bekogeld (in het kasboek ‘58/59 wordt hiervoor een bedrag van twee gulden vermeld en in februari 1965 f 35,00!) en werd er met hen gevaren op het IJsselmeer en de Vinkeveense Plassen. In december 1961 kreeg de GVA toestemming van de Dienst der Domeinen ‘met een groep van ongeveer 30 personen, i.v.m. een ontgroening […….] het eiland Pampus te betreden.’ Bij al die gelegenheden vloeit de drank rijkelijk. Zo wordt in het kasboek eind november 1963 een uitgave van 4 liter jenever ( f 32,90) en 1 liter cognac (f 9,00) vermeld in verband met een roeitocht op de Vinkeveense Plassen. Het stomdronken groen Van Wolferen [1963] slaat overboord en wordt op het nippertje van verdrinken gered door zijn jaargenoot Kampschuur. De schade aan de roeiboten bedraagt tien gulden! De groentijd werd afgesloten met de inauguratie die meestal plaats vond in december. De jaargangen 1960, 1962, 1964 en 1965 hebben pech want ze worden pas in februari of maart geïnaugureerd. Tijdens deze plechtigheid is het merendeel van de aanwezigen beschonken en de aangerichte schade hoog. In december 1957 moet 84 gulden worden betaald voor vernieling of vermissing van 1 tafel, 9 stoelen, 10 bierglazen, 4 borden, 4 lepels en een deurknop. Aan het inauguratiediner werd niet veel geld besteed gezien de hiervoor in het kasboek genoemde bedragen: december 1957: f 1,73 per persoon; december 1958: ‘eten van mensa’ f 44,50, terwijl in maart 1963 het keukenbedrijf van de gemeente Amsterdam f 43,75 in rekening brengt voor de levering van 25 porties stamppot.
Ieder jaar organiseert de vereniging een of meerdere feesten waar het wild aan toegaat. Zo moet in oktober 1961 tien gulden worden betaald wegens ‘schadevergoeding aan Mej. Wesseling[h] voor Pickup (GV feest)’. Het vijfde lustrum wordt gevierd met een receptie op 6 december 1957; de volgende dag is er een groot feest waar de zeskoppige New Eagle Band vier uur speelt voor 145 gulden inclusief vervoer en consumpties. Vijf jaar later vindt het zesde lustrum plaats met een diner en borrel in hotel Americain en een feest in de Amstelbrouwerij waar een jazzband en een West-Indische band optreden voor respectievelijk 140 en 125 gulden. Verder werd er gevoetbald tegen teams van andere geologische verenigingen en tegen het personeelselftal van het instituut, waarbij gestreden werd om de ‘Stenen Bal’ die op de balustrade bij de portiersloge stond opgesteld. Het statieportret van het 1959 voetbalteam staat in hoofdstuk H5 met de namen van de deelnemers, en wordt hier nogmaals getoond.
Evenals in de voorafgaande perioden was het organiseren van lezingen een belangrijke activiteit van de GVA. In de kasboeken worden in de cursussen 1957-1966 de namen van 68 sprekers vermeld zonder vermelding van de titel van hun lezing. Onder hen waren befaamde aardwetenschappers zoals Jung, (Anton) Pannekoek, Nabholz, Kuenen, Lombard, Ramdohr, Barth, Hills, De Sitter, Runcorn, Egyed, Durand Delga, Ernst, Rittmann, Schwarzbach, Strand, Voigt, Reading, Veldkamp, Tazieff, Aubouin, Ellenberger en Correns. Tot de sprekers behoorden ook de docenten Mac Gillavry en Westerveld, het staflid Hermes en de oud-studenten Patijn [1929], Korpershoek [1946], A. Ritsema [1941] en Kisch [1953]. Voorafgaand aan de lezing dineerde het bestuur van de GVA, hoogleraren en anderen met de spreker, na afloop ging men naar het Brouwerswapen aan het Rembrandtplein. Daar werd met de spreker gedronken uit de “stiefel”, een met 2.1 liter bier gevulde glazen laars. Volgens de spelregels mocht iemand die aan de beurt was zoveel en zo lang drinken als hij wilde totdat er geen rechtstreeks contact meer was tussen het bier in de laars en zijn lippen. Dan moest hij de stiefel doorgeven aan de naast hem zittende. Degene die de laars helemaal leeg dronk was overwinnaar en zijn voorganger moest de prijzige inhoud betalen. Daarna werd de ceremonie nog enige malen herhaald zodat mag worden aangenomen dat meeste sprekers de volgende ochtend met een kater ontwaakten.
Voor het financieren van al die activiteiten was geld nodig. De belangrijkste bron van inkomsten was de contributie van de leden. Die bedroeg in de cursus 1957/58 vijf gulden, evenveel als in de voorafgaande naoorlogse jaren, waarna ze in de cursus 1958/59 werd verhoogd naar tien en in 1968/69 naar vijftien gulden. Nieuwe leden betaalden tot de cursus 1961/62 een entreegeld van 5 en daarna 7,50 gulden. Vanaf 1962 doneerden de hoogleraren ieder 25 gulden en NAM ook het aantal stafleden, promovendi en afgestudeerde assistenten dat een schenking deed toe. Verder ontving de GVA subsidies van de ASVA/SRA en van de Amsterdamse Studenten Vereniging Natuur-Philosophische Faculteit (n.ph.f.), in het bestuur waarvan meestal een vertegenwoordiger van de GVA zitting had. Tot de uitgaven behoorden de hotelkosten voor de buitenlandse sprekers en het diner voorafgaande aan de lezing waarvoor aanzittende bestuursleden een kleine tegemoetkoming kregen. Andere posten waren het ‘wachtgeld’ voor personeel dat tijdens de lezing in actie was, ‘attenties’ bij verlovingen, bruiloften, geboorten van kinderen, jubilea en overlijden van leden van de instituutsgemeenschap en de niet door hoofdelijke omslagen gedekte kosten voor inauguraties, feesten en lustra en de daarbij aangerichte schade. Verder wordt tot de cursus 1965/66 in de kasboeken een bijdrage van f 0,75 per lid vermeld aan de Nederlandse Geologisch Mijnbouwkundige Studenten Organisatie (NGMSO). Ieder jaar hield ze, afwisselend in Utrecht, Leiden, Delft of Amsterdam een congres met lezingen en excursies naar in de betreffende stad of omgeving gevestigde bedrijven. Vrijwel iedereen koos voor een bezoek aan een brouwerij waar gratis en onbeperkt kon worden gedronken zodat het afsluitende diner tumultueus verliep, zo ook in 1959 toen de GVA het XIIIe Congres in Amsterdam georganiseerde .
Door de hoogleraren werd de GVA gezien als een nuttig orgaan voor het geven van informatie over de studie aan de nieuwe studenten, het organiseren van lezingen en het verstevigen van de band tussen de studenten. Ze waren daarom graag bereid de vereniging te steunen door het ter beschikking stellen van een kamer voor de GVA en lokaliteiten voor het houden van vergaderingen, lezingen en recepties bij lustra. Begin 1962 besloot de directie uit het hulpmiddelenkrediet een subsidie te verlenen aan de GVA en ‘tot het instellen van een donateurschap’. Nadat in de cursus 1962/63 slechts drie lezingen waren gehouden zegde de directie financiële ondersteuning toe voor het organiseren van lezingen waardoor het aantal toenam tot elf in de cursus 1965/66. Met het onderwijs diende de GVA zich niet te bemoeien! Dat behoorde tot het machtsgebied van de vakgroep die geen inspraak duldde van de studenten waardoor eerder beschreven pogingen van het bestuur-Schaar (1957/58) en praeses Braam (1961/62) om het onderwijsprogramma ingrijpend te moderniseren en te bekorten schipbreuk leden.
De GVA gaat zich met het onderwijs bemoeien
In 1963 worden de Studentenvakbeweging (SVB) en de Studieraad ASVA opgericht en gaat er een andere wind waaien. Ze eisen een democratisering van het universitaire bestel en van het wetenschappelijk onderwijs en medezeggenschap van de studenten over de inhoud en de vorm van hun studie. Het gevolg is dat het bestuur van de GVA zich vanaf 1964 gaat bemoeien met het onderwijs en de spreekbuis wordt van de studenten die ontevreden zijn over het studieprogramma dat sinds de komst van Brouwer in grote lijnen hetzelfde is gebleven. Daarbij speelt Jaap Voigt [1959], praeses van het bestuur 1964/65, een belangrijke rol. Hij schrijft het naar hem genoemde ‘plan’ [‘plan-Voigt’] waarin de voorstellen zijn verwerkt die tijdens de buitengewone GVA-vergadering op 1 december 1964 door de leden zijn gedaan voor een ingrijpende verandering en verkorting van de studie. Onder druk van de steeds luider wordende roep van studenten en staf om inspraak in onderwijszaken wordt door de vakgroep in september 1964 de Commissie Hoogleraren-Staf-Studenten ingesteld waarin de studenten vertegenwoordigd zijn door (oud-)bestuursleden van de GVA.
Als het voortbestaan van de geologie aan de UVA in gevaar dreigt te komen, onderneemt het bestuur-Bresser (1965/66) stappen. Op 1 april 1966 wordt – zo blijkt uit het kasboek – een aangetekende brief met een motie van de GVA naar minister Diepenhorst gestuurd naar aanleiding van diens verzoek eind 1965 aan de Academische Raad hem te adviseren hoe een bepaalde concentratie van de aardkunde aan de openbare universiteiten zou kunnen worden bereikt. De motie is in het archief niet gevonden maar aangenomen mag worden dat hierin geprotesteerd werd tegen een mogelijke opheffing van de studierichting geologie aan de UVA. Daardoor onderscheidt de GVA zich in positieve zin van de vakgroep en de subfaculteit die in deze niets van zich laten horen.
Na de opheffing van de eerdergenoemde commissie, inmiddels Studieraad Geologie geheten, mogen bestuursleden van de GVA vanaf het najaar van 1967 vergaderingen van de vakgroep en directie bijwonen waar ze de wensen van de studenten inzake onderwijs, onderzoek en beheer ter tafel kunnen brengen. De studenten gaan met de staf één front vormen tegen de hoogleraren waarbij de militante stafvoorzitter De Booy de leiding heeft. Zijn ideologie en denkbeelden over een revolutionaire verandering van het onderwijs en onderzoek worden door heel wat studenten omarmd. Het heeft onder meer tot gevolg dat eind 1968 tijdens een bijzondere GVA-vergadering naar aanleiding van de eerste nota-Posthumus ‘De universiteit: doelstellingen, functies, structuren’, een studiecommissie wordt ingesteld die zich ten doel stelt:
1. De meningsvorming over onderwijs en wetenschapsbeoefening onder studenten door documentatie en discussie te stimuleren, om van de ontwikkelde ideeën gebruik te kunnen maken bij het streven naar een zo goed mogelijk geologisch onderwijs.
2. Problemen waarover van studentenzijde een mening gevormd dient te worden in discussie ter sprake te brengen.
3. Het naar voren brengen van het studentenstandpunt in commissies en overlegorganen.
In de vijfkoppige studiecommissie zitten Boon, Van Weering en Winnubst, trouwe en gedreven aanhangers van De Booy.
De ondergang van de GVA
De eerder in dit hoofdstuk beschreven revolutionaire veranderingen die in de tweede helft van de jaren zestig binnen en buiten de universitaire wereld plaats vinden, hebben tot gevolg dat het ledental van de traditionele gezelligheidsverenigingen na de cursus 1966/67 sterk daalt. In die cursus waren van de tweede- en derdejaars aan de UVA 1880 lid van een gezelligheidsvereniging, in 1971/72 nog slechts 511. Evenals in de voorafgaande perioden lag het percentage nieuwe studenten geologie dat lid was van een gezelligheidsvereniging in de meeste cursussen (aanzienlijk) onder het universitaire gemiddelde.
Het sterk dalend aantal leden heeft tot gevolg dat begin jaren zeventig de gezelligheidsverenigingen Akhnaton, Olofspoort en Thomas/Ria worden opgeheven, terwijl andere een slapend (USA) of kwijnend (asc/avsv) bestaan gaan leiden. Hoewel de GVA vanaf 1964 trekken begint te vertonen van een studievereniging in de strikte zin van het woord, blijft ze in wezen een gezelligheidsvereniging die vasthoudt aan haar oude tradities. Ook zij zal te gronde gaan.
Tot de cursus 1966/67 leidt de GVA nog steeds een bloeiend bestaan. Behalve de ‘snelle afvallers’ wordt iedere nieuwe student betalend lid, terwijl ook het overgrote deel van de ouderejaars trouw de jaarlijkse contributie betaalt (in de jaren 1957-1965 gemiddeld 80 procent). Daardoor gaat het goed met de financiën; in november 1965 is er 649,36 gulden in kas, het hoogste saldo in de geschiedenis van de vereniging. Daaruit worden in de cursus 1965/66 allerlei activiteiten betaald, waaronder een groot feest in het Lido waar de ‘Triffids’ spelen, een bottertocht op het IJsselmeer, een Wadden-excursie, veel borrels en een recordaantal van elf lezingen. Het gevolg is dat quaestor Kuijpers [1963] bij zijn aantreden in oktober 1966 nog maar 157,65 gulden in de kas aantreft. In tegenstelling tot zijn voorgangers neemt hij niet meer de moeite om inkomsten en uitgaven te splitsen en duidelijk leesbaar te noteren. Griep[1964], quaestor in het bestuur 1967/68, maakt het nog bonter door welgeteld drie transacties in het kasboek te vermelden waardoor niet meer te achterhalen is hoeveel leden in die cursus contributie c.q. inschrijfgeld betaalden. Kort na zijn kandidaatsexamen (mei 1968) vertrekt hij – nog voordat zijn zittingsperiode is afgelopen – naar Canada. Zijn wanhopige opvolger schrijft in het kasboek: ‘Nadat quaestor en quaestoraat 1967-1968 geheel in elkaar zijn gedonderd is resterende puinhoop overgenomen door F.F. Beunk d.d. 3 oktober 1968’ In de contante kas bevindt zich dan nog 39 cent wat aanleiding geeft voor het gerucht dat Griep er met een deel van de GVA-gelden vandoor is gegaan.
Inmiddels heeft de vereniging ook met andere tegenslagen te maken. Drie studenten van de jaargang 1966/67 weigeren lid te worden. Een schokkend novum in de geschiedenis van de GVA! Als dit Egeler tijdens de Ardennen-excursie in april 1967 ter ore komt, brengt hij het ter sprake in de Studieraad Geologie: ‘Hij zou het prettig vinden wanneer hier iets aan gedaan wordt en geeft de namen door.’ Het resultaat is dat een van de drie alsnog lid wordt. Verder blijkt uit het kasboek dat het aantal contributie betalende leden sterk afneemt. In de cursus 1966/67 voldoet tweederde van de eerste- en ouderejaars aan zijn financiële verplichtingen, in de cursus 1968/69 nog maar respectievelijk 51 en 26 procent. Het aantal donateurs duikelt van 23 – onder wie vier hoogleraren - in de cursus 1966/67 (347, 50 gulden) naar 5 in 1968/69 (53,31 gulden). Van dat vijftal is De Roever de enige docent. Het gevolg is dat de financiële armslag voor het organiseren van activiteiten minder wordt. Het zevende lustrum wordt in januari 1968 sober gevierd met een lunch in practicumzaal 25. Het aantal lezingen daalt van zeven (1966/67) naar slechts één in de cursus 1968/69 en in die jaren wordt slechts één feest georganiseerd. Dat vindt in april 1969 plaats in de sociëteit van Akhnaton. Een bandapparaat zorgt voor de muzikale omlijsting; geld voor “levende muziek” is er blijkbaar niet meer. Tot opluchting van de quaestor blijft de aangerichte schade beperkt tot twee stoelen (25 gulden). Verder vermeldt het kasboek uitgaven voor wadlopen (oktober 1967) en borrels. Die vinden niet meer plaats in het vroegere stamcafé Eik en Linde, maar in café De Sporthoek aan de Vrolikstraat en later in het Vosje op de hoek van de Nieuwe Achtergracht en de Lepelkruisstraat. Eigenaar Sanders van het laatstgenoemde etablissement wordt in oktober 1967 benoemd tot buitengewoon lid van de GVA. Om geld uit te sparen wordt een oorkonde van de ‘Geologische Vereeniging’ uit het begin van de jaren dertig gebruikt waarop de bestuursleden nog werden aangeduid als voorzitter, secretaris en penningmeester!
De ontgroening houdt de GVA wél in ere. Begin december 1966 worden de nieuwe studenten van dat jaar geïnaugureerd na afloop van een ‘excursie’ in de Kennemerduinen. Naar aanleiding hiervan wordt door Mac Gillavry in de rondvraag van de eerstvolgende directievergadering opgemerkt dat ‘hij gehoord heeft dat men de eerstejaars studenten in een meer van de Kennemerduinen heeft laten zwemmen. Hij wijst op het gevaar hiervan en zou graag willen dat hieraan iets gedaan wordt.’ Voorzitter Hermes ‘is er ook volkomen tegen dat eerstejaars onder fysieke dwang van de ouderejaars dergelijke dingen doen [……].’ Besloten wordt dat Hermes eerst aan de studenten zal vragen wat er precies gebeurd is. Als blijkt dat op onverantwoorde wijze met de gezondheid van de eerstejaars werd omgegaan, zal het bestuur van de GVA door de gezamenlijke directie op het matje worden geroepen. Blijkbaar zijn de hoogleraren – gezien de gewijzigde maatschappelijke opvatting over ontgroening – bang dat het vermeende incident het instituut in opspraak zal brengen. De zaak loopt met een sisser af nadat Hermes in een brief aan zijn collega’s heeft laten weten geen stappen tegen de GVA te willen ondernemen ‘daar het mij voorkomt dat dit besluit niet voldoende werd overwogen.’ In november 1968 vindt de laatste inauguratie plaats tijdens een bottertocht op het IJsselmeer waarbij de eerstejaars met mosterd worden ingesmeerd.
Bij het begin van de cursus 1969/70 is de GVA is als gezelligheidsvereniging op sterven na dood. Een deel van de leden heeft zich aangesloten bij EGO dat experimenteel geologisch onderwijs verzorgt en “wilde” excursies houdt, anderen zoeken hun vertier in de opwindende en bruisende Amsterdamse subcultuur van de late jaren zestig of organiseren - los van de GVA - allerlei (geologische) activiteiten. Desondanks treedt eind oktober een nieuw bestuur aan, het 39ste en tevens laatste in de geschiedenis van de GVA. De als anachronistisch beschouwde aanduidingen praeses, abactis en quaestor worden vervangen door respectievelijk voorzitter activiteiten, secretaris activiteiten en penningmeester activiteiten. Die toevoegingen wekken de verwachting dat het bestuur een wel zeer actief beleid gaat voeren! Dat blijkt niet het geval te zijn. Voor de nieuwe studenten is er geen kennismakingstijd (het woord groentijd wordt in die tijd verfoeid!) zodat de jaargang 1969 geen lid meer wordt van de GVA; lezingen en feesten worden niet meer georganiseerd. Wel zijn er in de periode oktober 1969-maart 1970 zeven borrels en begin maart 1970 wordt een excursie naar de Harz gehouden waarvoor het IB een subsidie heeft losgepeuterd van de universiteit. Het IB verbindt er wel de voorwaarde aan dat er tenminste één staflid mee moet voor de geologische begeleiding en dat de toegekende subsidie wordt beheerd door een staflid. Blijkbaar heeft het IB weinig vertrouwen meer in de zieltogende GVA. In het verenigingsjaar 1969/70 betalen nog slechts acht leden hun contributie en De Roever is de enige donateur. Financieel blijft de GVA overeind dankzij de SRA en de N.Ph.F. die respectievelijk een subsidie van 330 en 358 gulden geven.
De laatste activiteit die in het kasboek wordt vermeld is een borrel in het Vosje op 6 maart 1970. Daaruit blijkt dat de GVA in die maand als gezelligheidsvereniging ophield te bestaan. In de studiegids 1970/71 van de faculteit – de kopij dateert van april/mei 1970 - wordt géén GVA-bestuur meer vermeld, maar wél een ‘studiecommissie’ bestaande uit zes studenten die tot de harde kern van EGO behoorden. In dit verband krijgt een pasage uit het jaarverslag 1952-1953 van de GVA een profetische betekenis: ‘De taak der komende besturen zal dan ook meer en meer zich moeten richten op het bijeenhouden der onhandelbaar groot geworden g.v. en op het invoegen der jongerejaars in het geheel. Als dit niet mocht lukken dan zou men de g.v. uit afgrijzen moeten opheffen op de dag zelve dat zij gans en al een studievereniging geworden zou zijn.’ Na het overlijden van de GVA worden de belangen van de studenten in het bestuur van het instituut behartigd door uit die geleding gekozen vertegenwoordigers.
Na maart 1970 vermeldt het kasboek nog één transactie op 23 maart 1971. Het betreft een subsidie van 200 gulden aan Boon en Van Weering voor een congres in Engeland over ‘onderwijsproblemen’. Een opvallend douceurtje - waarschijnlijk bekokstoofd door de studiecommissie – aan twee studenten die in de voorafgaande jaren géén cent aan de GVA betaalden! Hierna bevat de “contante” kas nog 41 centen en staat er op de giro 315,63 gulden.
Eind december 1972 vroeg het staflid Helmers tijdens de vierde vergadering van de inmiddels ingestelde subfaculteitsraad ‘of het zin heeft de G.V.A. op te heffen en evt. de failliete (?) boedel af te wikkelen.’ Volgens voorzitter Rondeel kon de subfaculteit dat niet doen; ‘er komt iets nieuws, wat naast de G.V.A. komt te staan.’ Waarschijnlijk had hij een nieuwe vereniging voor ogen die echter pas in oktober 1976 werd opgericht onder de naam Geologische Studenten Vereniging Amsterdam (GSVA) en die bij notariële akte in augustus 1979 een rechtsgeldige status kreeg. Daardoor hoefde ze niet op te draaien voor de schulden van de voormalige GVA die na maart 1971 waren ontstaan.