BIJLAGE - Publicaties

 

 

Publicaties 1930-1982: een terugblik

 

 

 

 

Het aantal publicaties in de ‘Mededelingen van het Geologisch Instituut’ (MGI) bedraagt 608, inclusief 11 proefschriften van UVA-promovendi en 13 artikelen die in de jaren 1972-1982 verschenen in de ‘GUA Papers of Geology’ (GUA). In de MGI worden alleen publicaties vermeld waarvan tenminste een van de auteurs aan het Geologisch Instituut verbonden is en waarvan overdrukken aan de bibliotheek ter beschikking zijn gesteld in verband met het ruilverkeer. Dat laatste is niet altijd het geval geweest zodat het werkelijke aantal publicaties hoger ligt. Uit steekproeven - lijst van publicaties over de geologie van de Betische Cordilleren 1960-1983, onderzoekprogramma’s van de vakgroepen in de jaren 1978-1982 en diverse andere bronnen - is gebleken dat het aantal publicaties in de orde van 20-25% hoger ligt dan dat in de MGI opgenomen. Op grond hiervan zijn in de jaren 1930-1982 in totaal zo’n 730-750 publicaties verschenen. De laatste updating van de MGI in september 1983 vermeldt acht artikelen die in 1983 zijn gepubliceerd. In de loop van 1985 traden de meeste stafleden in dienst van de VU waardoor niet met zekerheid vast te stellen is hoeveel publicaties na 1982 onder de vlag van het Geologisch Instituut zijn verschenen.

Bekijken we de wetenschappelijke productie in onderstaande grafiek over de periode 1930-1982, waarbij voor ieder jaarlijks datapunt in de productiegetallen ook die van de vier volgende jaren zijn meegenomen. Het betekent dat in het 1978 datapunt nog de 1982 publicaties zijn meegenomen.

De sommatie over vijf jaren is gebruikt omdat onderzoek tot publicatie van onderzoeksresultaten een dergelijke periode vraagt en hiermee in de grafiek de onderzoeksinspanning duidelijker wordt weergegeven. In het zo gecreëerde globale overzicht worden effecten zichtbaar van gebeurtenissen die het Geologisch Instituut als zodanig overstijgen.

 

 

 


 Commentaar bij de publicaties vermeld in ‘mgi’ 1930-1982

 

Tabel A – Percentage publicaties binnen periodes

Tabel B – Gemiddeld aantal publicaties per jaar en per fte binnen periodes

Tabel C – Percentage publicaties per discipline binnen periodes

Tabel D – Percentage publicaties per regio binnen periodes 

 

Tabel A – Aandeel (in %) in publicaties vermeld in ‘mgi’ 1930-1982

1) promovendi en afgestudeerde studenten (niet behorend tot het wetenschappelijk corps) en studenten; 2) coauteurs die niet tot de vakgroep Geologie “oude stijl”of tot de subfaculteit Geologie en Geofysica “nieuwe stijl” behoorden

 

Commentaar bij Tabel A: 

Het aandeel van hoogleraren in publicaties daalde vanaf de jaren dertig geleidelijk, terwijl dat van de staf toenam na WO II. Dit hangt zeker ten dele samen met de toename van het aantal stafleden na het midden van de jaren zestig. Het aandeel ‘dissertaties’ NAM na 1940-1944 af met een dieptepunt in 1973-1982.

Het aandeel ‘overigen’ tussen 1930 en 1944 is relatief hoog omdat het merendeel van het niet tot de staf behorend wetenschappelijk personeel in die jaren bestond uit (gepromoveerde) doctoraalassistenten; in de jaren 1973-1982 verschenen relatief veel publicaties van promovendi die in de jaren daarna promoveerden en van afgestudeerde studenten. Het gemiddelde  percentage publicaties van studenten in de jaren 1930-1982 bedroeg zes procent, variërend van 0 (1940-1944) tot acht (1958-1972).  

Het relatief hoge percentage ‘buiten G.I’ (1930-1939) wordt veroorzaakt doordat er bij 11 van de 13 publicaties  van de docent  Bijvoet een medeauteur was van buiten het instituut. In de periode 1973-1983 NAM het aantal publicaties van buiten het instituut  - zowel uit binnen- en buitenland –sterk toe.


 

Tabel B – Gemiddeld aantal publicaties per jaar en het aandeel hierin van het  wetenschappelijk corps van het Geologisch Instituut 1930-1982

Toelichting – in de twee meest rechtse kolommen is er van uitgegaan dat het aantal publicaties 20 en 25 procent hoger is dan vermeld in de ‘Mededelingen G.I.’.

 

 

Commentaar bij Tabel B: 

Het lage gemiddelde aantal publicaties van hoogleraren en staf  (en hun aandeel hierin) blijft door de perioden heen vrijwel gelijk, waaruit blijkt dat het een structureel fenomeen betreft. Voetnoot: Het relatief hoge gemiddelde staf in de periode 1945-1958 wordt veroorzaakt doordat Koning in de jaren 1947 en 1948 tien korte mineralogisch-ertskundige artikelen publiceerde in verband met zijn poging om tot lector te worden benoemd.  Een verklaring voor de lage productiviteit van de staf is dat bij de beoordeling van een staflid het aantal publicaties een ondergeschikte rol speelde. Een staflid in vaste dienst kon ongestoord zijn loopbaan in het instituut vervolgen en had niets te vrezen van maatregelen van hogerhand! Externe beoordelings- en visitatiecommissies, die vanaf het midden van de jaren tachtig in zwang kwamen, bestonden nog niet in de jaren 1930-1982! 


 

Tabel COnderwerpen van publicaties 1930-1982, vermeld in ‘mgi

1) petrologie, mineralogie, kristallografie, ertskunde, geochemie, vulkanologie

2) onder andere: olie, water, radiometrie

3) onder andere: necrologieën, oraties

 

Commentaar bij Tabel C:

Het relatief hoge percentage ‘strat./sedim./pal.’ in de periode 1930-1939 hangt samen met docentschap van de paleontoloog Gerth die een sterke impuls gaf aan het onderwijs en onderzoek in dat vakgebied. Na het emeritaat van de ‘hardrock’ geoloog Brouwer (1957) werd – zowel bij het onderwijs als bij het onderzoek – in toenemende mate aandacht besteed aan de ‘softrock’ geologie. Parallel hieraan daalde het percentage publicaties met ‘kristallijne geologie’ als onderwerp aanzienlijk, terwijl dat met een stratigrafisch, sedimentologisch of paleontologisch thema – met name in de periode 1973-1982 – explosief steeg. Hierdoor kelderde in die periode ook het percentage publicaties ‘regionale geologie’ naar 20, terwijl het voordien gemiddeld nog 31 bedroeg. De opheffing van de afdeling Geofysica in het begin van de jaren zeventig had tot gevolg dat slechts één procent van de publicaties in de jaren 1973-1982 een geofysisch onderwerp had. 


 

Tabel D –  Publicaties 1930-1982 in ‘mgi’ naar regio 

1) inclusief Suriname en Venezuela.

 

Commentaar bij Tabel D

In tabel D staan de belangrijkste onderzoeksgebieden waarover in de jaren 1930-1982 door het Amsterdamse team werd gepubliceerd. In de periode 1930-1944 hebben de meeste van de regiogebonden publicaties betrekking op Indonesië waar door de docenten Brouwer, Gerth en Westerveld en het staflid De Marez Oijens al vóór hun dienstverband bij de UVA geologisch onderzoek was verricht. In de jaren 1938-1944 waren 28 van de 40 Indonesië-publicaties (70 procent) gewijd aan de geologie van de Kleine Soenda Eilanden waar in 1937 een expeditie onder leiding van Brouwer onderzoek verrichtte. Het relatief hoge percentage ‘niet-regiogebonden’ publicaties in de periode 1930-1939 wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door 18 publicaties (20 procent) over thematische onderwerpen van de hand van de chemisch georiënteerde docent Bijvoet en de conservator Edelman.

Ook in de jaren 1945-1957 hebben de meeste regiogebonden publicaties (26) de geologie van Indonesië als onderwerp, hoewel het (onderwijsgebonden) onderzoek in die jaren hoofdzakelijk plaats vond in Scandinavië en Corsica. Het aantal artikelen van het wetenschappelijk corps over die twee gebieden is echter opvallend klein: vier (!) over Scandinavië en elf over Corsica, terwijl het aantal dissertaties respectievelijk elf en tien bedraagt. 

In de periode 1958-1982 is het overgrote deel van de publicaties gewijd aan de Betische Cordilleren in Zuid-Spanje waar vanaf 1958 het doctoraal veldwerk is geconcentreerd. 

Het onderzoek in het Zweedse Bergslagen gebied begon in 1974; in de MGI (en in andere bronnen) worden géén publicaties vermeld in de jaren 1975-1981 en slechts zes in 1982. Dit verklaart het lage percentage publicaties ‘Scandinavië’ in de periode 1973-1982. De stroom publicaties komt pas na 1982 op gang. Uit diverse bronnen is berekend dat er in de jaren 1983-1993 ongeveer 70 artikelen en proefschriften verschijnen over de geologie van het Bergslagen gebied.