BIJLAGE - Kredieten
K R E D I E T E N
Niet voor alle jaren zijn financiele of formatie gegevens beschikbaar. De meest betrouwbare zijn afkomstig uit schrijvens van het CVB of van curatoren over toekenningen van formatie of middelen voor de onderscheiden jaren, dan wel uit schrijvens van de Faculteit W&N waarin aan het CVB voorstellen worden gedaan met betrekking tot toekenningen onder vermelding van de toekenning uit het voorafgaande jaar. Minder betrouwbare gegevens zijn gebaseerd op subfaculteits documenten verband houdend met formatie en middelen verdeling en op documenten waarin maandelijks verslag wordt gedaan van formatiebezettingen.
De omrekening naar normatieve toekenning van middelen is geschiedt onder gebruikmaking van de 2001 Consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarin het jaar 1990 gesteld is op 100. Omrekening heeft plaats gevonden naar 1970 (= 100), centraal binnen de door ons beschouwde periode.
Tot circa 1957 bestond het begrip ‘formatie’ niet. Daarom is voor die periode het aantal formatieplaatsen zo goed mogelijk geschat, waarbij halve assistentschappen voor een halve formatieplaats zijn gerekend. Niet meegerekend zijn: personeel van de afdeling (laboratorium) van Smit Sibinga, stokers en door derden betaald personeel (w.o. schoonmaakpersoneel tot begin jaren zeventig).
Merk op dat jaarlijkse gegevens voor ieder der kredieten niet altijd gevonden zijn. Pas in het begin van de jaren 70 vindt toekenning van een apart excursie en veldwerkkrediet plaats. Hieruit zijn de subsidies aan de studenten betaald. De subsidie gelden werden voorheen onttrokken aan de overige kredieten. Met de schepping van een subfaculteitsambtenaar ontstond het subfaculteitskrediet.
.
Subsidiering van veldwerk studenten
Met het ontstaan van een separaat ‘veldwerk- en excursiekrediet’ mid-zestiger jaren, worden de kosten voor dit doel afgescheiden van de algemene middelen van de opleiding waarin aanvankelijk ook gelden waren opgenomen die voor dit specifieke doel door olieconcerns ter beschikking waren gesteld.
Met financiering van veldwerk uit een universitair krediet golden ook begrotingsregels en bestedingsnormen. Hierbij ook regels voor door studenten te leveren bijdrage aan veldwerken en excursies, zijnde een bedrag voor uitgespaard levensonderhoud alsmede een dagelijkse bijdrage. De universiteit bekostigde op die manier de ’geraamde’ verblijfskosten minus deze eigen bijdrage. Per land verschilden die verblijfskosten aanzienlijk. Ook werden bedragen vastgesteld en uitgekeerd voor eigen vervoer naar veldwerkgebieden, over het algemeen te rekenen per km, met ter plaatse een per dag gemaximeerd aantal kilometers.
De parameters in de berekening voor uitbetalingen aan studenten werden zeer frequent bijgesteld. Zie hiervoor onderstaand overzicht.