BIJLAGE - De GV-gids
De publicaties van de Geologische Vereniging
HET GEOLOGISCH ORGAAN
De studenten gemeenschap op het Geologisch Instituut heeft altijd de behoefte gevoeld aan een “orgaan” om daarmee de band tussen de leden te versterken. Dat komt voor het eerst duidelijk tot uitdrukking bij de eerste verschijning van “De G-V-Gids” in januari 1953. Het ogenblik van verschijnen zal samenhangen met het toenemend aantal studenten en afgestudeerden.
De redactie schrijft in de introductie bij de eerste jaargang no. 1:
‘Een orgaan van de Geologische Vereniging’. Was het uit de baard van Lakeman, dat voor het eerst deze woorden kwamen, Lakeman, bedachtzaam schrijdend door de gangen van het Instituut? Of kwamen zij onder de snor van Stradmeyer vandaan? Of uit de glimlach van de Booy? Wie zal het zeggen. De gedachte is zo oud als de GV; in de rijke geest van een dezer oud-praesides vond zij na de oorlog nieuwe voedingsbodem en tierde er welig. Toch heeft het toen nog niet zo mogen zijn. Obstakels waren er vele, en misschien ook was de behoefte aan een dergelijk orgaan nog niet groot genoeg. Het idee echter had postgevat in de hoofden, en misschien ook in de harten, van de leden der Geologische Vereniging, in de boezems der besturen. Het bleef daar hardnekkig zitten, het groef zich in en groeide. Quaestoren hielden gedurende enige jaren de blik op de toekomst gericht, en legden door doelbewust en zuinig sparen de financieële basis, waarop de uitgave van de eerste nummers dezer ’ GV-gids’ berusten zal. Lakeman, Stradmeyer of de Booy, wij mogen deze voortrekker dankbaar zijn. Hij schonk ons het idee. Maar wat is een idee zonder geld? Het is zeker honderd maal zo afschuwelijk als geld zonder idee. Laat ons daarom vooral ook die quaestoren in onze dankbaarheid betrekken die stille werkers, zwijgzame zwoegers, die het mogelijk maakten, dat vandaag den dag, nu meer en meer oud-Amsterdammers, het Instituut bezoekend, informeren: ‘Waar blijft ons blad?’, nu de vergadering der Geologische Vereniging. in velerlei toonaarden vraagt, aandringt: ‘Waar blijft het blad?’, dat heden ten dage, nu de jongerejaars met grote vraagogen naar ons opzien, als zouden zij willen zeggen: ‘Waar blijft dat blad?`, dat nu datzelfde blad U als een overrijpe vrucht in de schoot valt.
Wat is het doel, de zin van dit orgaan? De praeses GV, niet de minste onder de pennevoerders, zal het U in zijn doorwrochte Propria Cures - stijl uit de doeken doen. Uw redactie stelt het op prijs, daar nog een en ander aan toe te voegen.’
Sinds jaar en dag verheugen Leidse studenten en oud-studenten in de geologie zich in het bezit van een blad, getiteld ‘De Leidse Geoloog` voortgekomen uit een orgaan, getiteld ‘De Leidsche Geoloog’. Dit blad, dus, loopt al een respectabel aantal jaren mee..Gedurende zijn levensloop is het gevuld geweest met artikelen en rubriekenvan velerlei aard, die tesamen naar wij ons overtuigd hebben, ongetwijfeld hebben bijgedragen tot het bewaren van het contact tussen studenten en oud-studenten. Bij het doorlezen van het schriftuur, dat de praeses GV: ons schonk, kan de lezer zonder veel moeite tot de slotsom komen, dat bewaren van het contact tussen leden en oud-leden onzer Geologische Vereniging nu juist precies een van de doelstellingen vormt van deze ’ GV-gids’, zo het niet de belangrijkste doelstelling is.
De inhoud van het A5-formaat blad omvat verslagen van de vergaderingen van de vereniging, excursieverslagen en verslagen van bijeenkomsten. De stijl is luchtig en getuigd van een vrolijk studenten bestaan. De GV-gids is echter een kort leven beschoren. Na drie verschijningen overlijdt het blad in 1955.
De stijl waarin geschreven wordt is het duidelijks aan te geven in een aantal citaten, de eerste afkomstig uit de GV-gids 1, p.15-16. Het gaat om een excursieverslag door T. H. van der Harst.
Sta […] Uw verslaggever toe, de aandacht te richten op Maandag 16 Juni, vierde excursiedag. Langs de oever van de Walensee naar het overschuivingscontact bij de waterval van Betlis. Slecht weer, deze dag. Slechts weinigen zijn er, die van de unieke gelegenheid gebruik maken, van fossiele oesterbanken af het water in te duiken. De geestdrift voor een doodgewone kersenboomgaard is veel groter. Des middags begint het in ernst te regenen. Opvallend zijn de verschillen in de wijze waarop men tracht het water buiten te houden. Gewone regenjassen van twaalfinhetdozijn wisselen af met ingenieuse plasticaggregaten. Onveranderlijk wordt een ieder nat.
De excursietenues zeer in het algemeen verdienen enig commentaar. Een duidelijke evolutie is hier zichtbaar.
Hoe goed herinner ik mij het werkpakje van de excursieganger anno 1946! Het werd gekenschetst door een grote, soms bijkans volstrekte soberheid, dat soort van soberheid, dat zo vaak samen gaat met een hogere doelmatigheid. In dit tenue jasje en broek, oud, indien mogelijk nog niet versleten - ging een zekere grootheid van opvatting schuil. De rigoureuse eenvoud van de kledij pleitte, ongeacht de hoeveelheid modder en ongerechtigheden die eraan kleefde, voor de goede smaak van de drager.
Het excursietenue van heden is meer en meer geïnspireerd op Carl Denig, en op Flits Gordon, de ruimteheld. Verbazingwekkend zijn de slimmigheden, in deze costuums verwerkt. Zakjes links en rechts, al of niet voorzien van ritssluitingen, in en uitklapbare flapjes, haken om dingen aan op te hangen, geheime ingangen, en meer van dergelijke opwindende details. Gecompleteerd wordt de uitrusting door een verbluffende hoeveelheid accessoria, die, nuttig of niet, ieder afzonderlijk weer kleine wonderen van vernuft mogen heten, overwinningen van de geest op de materie, moedgevende getuigen van wat het menselijk brein vermag, Aldus uitgedost beweegt de drager zich voort met de excursietroep: een wandelend kerstboompje. Men moet hier niet te licht over denken, Een sterk moreel en een aangeboren organisatietalent zijn vereist om zich dag in, dag uit, de gehele excursie lang, in een dergelijke staat te kunnen handhaven. Wat namelijk blijkt de doem te zijn van dergelijke schitterende pakken? Wat is de obsederende gedachte, die de bezitter er van bezielt en bezig houdt? Die bezitter denkt: ‘Kijk, mijn zakjes, flapjes, klepjes, haakjes, oogjes, die zitten daar niet voor niets! Die zijn er om gebruikt te worden’. U merkt het reeds: met handen en voeten trapt de arme kerel in de val, door de ontwerpers van al dat schoons, lang geen domme jongens, handenwrijvend voor hem uitgezet. Een eenvoudig voorbeeld uit de praktijk moge dit verduidelijken, Het is twee uur ‘s middags De excursie ontmoet een ontsluiting Hier komen twee vragen op: is dit kalksteen of dolomiet, en waar bevinden wij ons nu op het profiel? Het profiel is profiel no. 14. In de kaartentas, bungelend op de linkerdij van onze bezitter, bevindt het zich niet. Deze, uitgevoerd in waterdicht linnen, en voorzien van fraaie plastic ruitjes, biedt slechts raamplaatsen aan kaart no. 11 en stratigraphische tabel B. Kaarten en profielen 12 tot en met 17 zijn daarom handig ieder afzonderlijk opgeborgen in de zakken en zakjes, waar het tenue zo bijzonder rijk aan is. Een greep, en het gewenste document kan worden geproduceerd. Een greep? Och arme, welk een utopie, wat een erbarmelijke naïveteit! Na het openen van de eerste ritssluiting stuit onze man - de lezer vergeve het mij, feiten zijn feiten - op een pakje toiletpapier (‘mit Blumli…. ‘), enige dagen geleden, luisterend naar een ingeving, in het hotel verzameld. Nog twee ritssluitingen en een flapje moeten worden overwonnen, en dan, eindelijk komt profiel no.15 tevoorschijn. Helaas, niet no.15 is het, maar profiel no.14, dat nodig is! Wij zullen onze geteisterde figuur nu verder maar alleen laten, beseffend, dat na het gewraakte profiel nog een flesje zoutzuur moet worden opgediept, en dat dit zich natuurlijk niet bevindt in het linker voorcompartiment van de zijtas op de rechterheup, waar de sufferd het eerst gaat zoeken, maar dat het, zoals mijn lezers nu wel allemaal allang doorhebben, achter dat bovenste borstklepje links verscholen zit.
De Era der Eenvoud ligt nog maar kort achter ons: de tijd, dat de excursionist een greep deed in de zak van zijn jasje, profiel no.14 tevoorschijn haalde, een sigaret opstak, en wat zoutzuur ging lenen van een ander. Misschien is deze tijd nog niet voorgoed voorbij, wellicht is nog niet alles verloren.
Een tweede voorbeeld van het gelukkige studentenleven anno 1953 (de GV-gids 2, p.5) blijkt uit een tekst van L.J.G. Schermerhorn bij de opening van het vierde lustrum der GV.
Op een feestdag als deze moet men een zo schoon mogelijke voorstelling van zaken geven, en daarom heb ik met opzet allen die hier eenmaal studeerden in de gouden dagen van weleer, in deze becijfering betrokken. Voor de in 1945 en later aangekomenen zullen de verhoudingen ongunstiger blijken te liggen en zal bij lange na niet gelden dat van hen ook 13 % zal afstuderen. Maar hoe kan men dat ooit duidelijk maken aan de twaalf tot zestien goedsmoedse jongelieden die telkenjare de studie aanvangen. De helft van hen bereikt de steeds moeilijker en omslachtiger te verwerven graad van candidaat, waarop het veldwerk in alle ernst gaat beginnen. Nu men mag van een veldgeoloog wel verwachten dat hij niet licht uit het veld geslagen raakt. Toch komt dit wel voor. In alle geval veroveren wel enige candidaten de fel begeerde titel van doctorandus en helaas ziet men zich tegenwoordig vaak, al te vaak genoodzaakt het daarbij te laten en zonder af te studeren het instituut te verlaten. Ik wil op de oorzaken hiervan niet ingaan, slechts de uitwerking aanwijzen. Zo wil ik ook op het aanverwante verschijnsel van het studiejakkeren de vinger leggen. Terwijl vroeger, niet lang geleden nog, excursies alle jaren omvatten en men des daags in gepaste ernst zich de geheimenissen van de aarde onder ons liet ontsluieren, maar ‘s avonds zijns weegs ging onder de zinspreuk “Niets is te gek”, komt het tegenwoordig meer en meer voor dat excursies deelnemers tellen, jong van jaren en oud van geest, die de nacht aan slaaprust wijden. Het kan en mag nooit het doel zijn van een student in de geologie om zich te automatiseren tot een geologiemachine die het verschil tussen koffie en wijn niet kent en tot menselijke omgang onbekwaam is. Juist in de luttele jaren die resten voor het candidaats behaald wordt en de werkelijke studie begint, dient men er zich metterdaad van te overtuigen dat er meer in de wereld te koop is dan naslagwerken over geologie. Wil men ten volle waarderen dat de doctoraalstudie in opperste mate studie is, namelijk bijna uitsluitend zelfstandige werkzaamheid - iets waar men niet dankbaar genoeg voor kan zijn als men het massale drillen der andere faculteiten ziet - dan moet men zich vooraf eigen gemaakt hebben te kunnen kiezen uit vele zaken en niet blindelings achter de eigen neus aan te hollen zelfs als deze nolens volens in de goede richting staat.
De behoefte aan een eigen blad blijft bestaan binnen de GV en vijfentwintig jaar later, in januari 1978, verschijnt, eveneens in A5-formaat, een eerste jaargang no. 1 van het “GSVA-bulletin” dat reeds in mei van dat jaar zijn derde uitgave kent en dan in een inmiddels totaal gewijzigd jasje. De inhoud verschilt in zoverre van die in de GV-gids dat er beduidend meer aandacht wordt geschonken aan het bevorderen van de belangen van de studerenden in de geologie, één van de doelstellingen van de nieuwe GSVA. Het blad is serieus en de luchtige stijl van vijfentwintig jaar geleden valt niets meer te bespeuren, zelfs niet in de excursieverslagen. Er wordt geschreven over de toekomst van de geologen, over bergbekimmen, over de boekenbak, over rijksstudietoelagen, over het KNGMG. In feite is de geologsiche vereniging verandert van gezelligheidsvereniging in studievereniging, een verandering die zich in de eerste helft van de jaren zestig heeft voltrokken.
Werkelijke opleving van de uitgave vindt plaats in 1979 als er zes dikke nummers verschijnen op A4-formaat. De oorzaak voor deze opleving is mogelijk dat de instituutsbevolking zich aan het begin van de tachtiger jaren bedreigd gaat voelen door de TVC-operatie waardoor grotere behoefte ontstaat tot samenhang binnen de afbrokkelende gemeenschap van het Instituut waar hoogleraren niet meer worden opgevolgd, waarin meerdere docenten zich reeds sterk richten op de VU en waarin ook promovendi elders terecht moeten. Gelijdelijk aan wijzigt ook de inhoud ingrijpend en er ontstaan in een latere fase themanummers over “maatschappelijk” relevante onderwerpen: kernafval, veldwerk, multinationals.
Het GSVA bulletin krijgt na januari 1978 een nieuw uiterlijk dat voor het eerst zichtbaar wordt in mei van dat jaar. Er verschijnen 9 bulletins in deze vorm. De vormgeving wijzigt in maart 1981 en blijft ongewijzigd gedurende de cursus 1981/82; er verschijnen in totaal vier bulletins in deze vorm. Hierna volgen nog twee bulletins, waarin een vaste vorm echter niet langer valt te herkennen. Als laatste een lustrum nummer in mei 1984.