BIJLAGE - afdelingskeuze en veldwerkgebieden
Specialisatie-, Afdeling- en Veldwerk-keuze in de doctoraalstudie
Afdelingskeuze / specialisatie richting
De hoogleraar-directeur H.A.Brouwer is na zijn benoeming in 1928 alleenheerser op het Geologisch Instituut. Tot 1945 blijft hij dat. De enige afdeling op het Instituut, die van de Algemene Geologie/Petrologie, staat onder zijn leiding en studenten kunnen zich onder zijn leiding alleen specialiseren in de tektoniek en de petrologie. Na de oorlog begint Brouwers macht te tanen en komt er een eind aan zijn monopolie op het doctoraalveldwerk. Studenten specialiseren zich nu ook bij de afdeling Economische Geologie en Economische Mineralogie van Westerveld en bij de afdeling Stratigrafie-Paleontologie van Rutten en zijn opvolger Mac Gillavry. Daardoor daalt stapsgewijs het percentage afstudeerders dat verbonden is aan Brouwers afdeling via 80 in de jaren ‘40-‘48 naar 59% in de periode ‘49-‘52.
Brouwers afdeling wordt na zijn emeritaat verdeeld onder zijn opvolgers Egeler en De Roever, en hiermee ontstaan de afdelingen Algemene Geologie (AG) en Petrologie-Mineralogie-Mineralogische Kristallografie (PMM). Van de jaargangen ‘53-‘56 specialiseert 39% zich bij de afdeling AG en 26% bij de afdeling PMM, tezamen iets meer dan de 59% van de jaargangen ‘49-’52 onder Brouwer.
Na het overlijden van Westerveld (augustus 1962) wordt zijn afdeling samengevoegd met PMM tot de afdeling Petrologie-Ertskunde (P-E). Van de jaargangen ‘57-‘71 kiest een kwart van de studenten voor die afdeling, aanzienlijk minder dan de 42% van de voorgaande drie jaargangen die zich bij Westerveld en PMM specialiseerden.
Na de benoeming van Hermes (1963) wordt de afdeling Stratigrafie-Paleontologie (S-P) gesplitst in de afdelingen Stratigrafie (Hermes) en Paleontologie (Mac Gillavry). Het aandeel studenten met specialisaties in die richtingen stijgt van 19 (jaargangen ‘53-‘56) naar 43% (‘57-‘71), waarvan 32% bij de afdeling van Hermes. De benoeming van Hospers (1964) heeft tot gevolg dat negen procent van het cohort 1957-1971 kiest voor een specialisatie in de Geofysica. Hospers ziekte en interne ruzies doet het aandeel teruglopen en in het kader van de Landelijke Herstructurering wordt besloten de geofysica te concentreren in Utrecht waardoor er een einde komt aan het kortstondig bestaan van de afdeling.
In de jaren zeventig en tachtig maakt de afdeling Algemene Geologie, nu bekend als vakgroep Structurele Geologie (SG), een opvallende comeback: van de jaargangen ‘72-‘81 en ‘82-‘83 kiest respectievelijk 46 en 71 procent voor deze specialisatie. Die opmars is voor een belangrijk deel te danken aan de mogelijkheid structureel geologisch doctoraalveldwerk te verrichten in het niet-metamorfe voorland van de Betische Cordilleren. Het percentage studenten van de jaargangen ‘72-‘81 dat kiest voor de vakgroep Ertskunde-Petrologie-Mineralogie (EPM), opvolger van P-E, is iets hoger dan in voorgaande jaren wat mogelijk samenhangt met het verplaatsen van het onderzoek van Zuid-Spanje naar het Zweedse Bergslagen. De opleving is van korte duur; van de jaargangen ‘82-‘83 gaat slechts tien procent naar die vakgroep. Bij de vakgroep Stratigrafie-Paleontologie is er ook weinig reden tot juichen. Daar daalt het percentage studenten van 28 (‘72-‘81) naar 20% (‘82-‘83) ondanks de nieuwe afstudeerrichting mariene geologie waardoor de student aan modern zeegaand onderzoek kan deelnemen. Een plausibele verklaring voor die teruggang is het emeritaat van Mac Gillavry in 1978 en het slecht functioneren van de hoogleraar Hermes.
Het percentage studenten dat kiest voor specialisatie in ‘hardrock’-geologie daalt gestaag over de jaren, van 96 (‘29-‘43) naar 49% (cohort ‘57-‘71). Die afnemende belangstelling zien we ook terug in het geringe aantal studenten in de jaren 1972-1983 bij de vakgroep EPM. De toenemende populariteit voor de ‘softrock’-geologie blijkt uit het door de jaren oplopende percentage studenten bij de Stratigrafie en Paleontologie. evenals bij de keuze voor veldwerk bij de vakgroep SG in het niet-metamorfe voorland van de Betische Cordilleren.
Keuze van de afdeling/vakgroep/specialisatie
uitgesplitst naar hard-rock / soft-rock / overig; data als lopend gemiddelde over 5 jaar
Keuze van de hoofdrichtingen en bijvakken
uitgesplitst naar vakgebieden
Doctoraalveldwerk
Dit stukje gaat over het doctoraalveldwerk van de 383 studenten van de jaargangen ‘29-‘83 die aan de UVA hun doctoraalexamen geologie behaalden.
Het veldwerk vond hoofdzakelijk plaats in de Betische Cordilleren van Zuid-Spanje (51%) en in Scandinavië (22%). Andere veldwerkgebieden lagen in Frankrijk (7%), Portugal (6%), elders in Europa (2%) en ook daar buiten (3%). Zeven procent deed niet het gebruikelijke veldwerk met kartering gedurende twee zomers. Van acht studenten van de jaargangen ‘29-’41 (2 procent) hebben de auteurs niet kunnen achterhalen waar zij karteerden.
Tijdens het bewind van Brouwer (1929-1957) verrichtte ongeveer driekwart van de 116 DA-studenten van de jaargangen 1929-1952 onder zijn leiding veldwerk in Skandinavie (49 studenten), op Corsica (20), op de Kleine Soenda Eilanden (5), in Zuid-Spanje (4) , Italië (4) en in Zuid-Frankrijk (3). Kort na de oorlog verloor Brouwer zijn monopolie op het veldwerk met als gevolg dat van de jaargangen 1940-1952 14 studenten veldwerk verrichtten in Noord-Portugal onder leiding van Westerveld en 7 in Frankrijk en Zuid-Portugal onder supervisie van Rutten/Mac Gillavry.
Van de 31 studenten van de jaargangen 1953-1956 karteerden er 22 in de Betische Cordilleren, 5 in Noord- en 1 in Zuid-Portugal. Na de dood van Westerveld (1962) werd het ertskundig georiënteerd veldwerk verplaatst naar Zuid-Spanje, waar vanaf 1959 ook het veldwerk van de afdelingen van Mac Gillavry en Hermes plaats vond.
Van de 236 studenten van de cohorten ‘57-‘83 bestudeerde het overgrote deel een gebied in de Betische Cordilleren, waarbij het percentage gebieden in de metamorfe Interne Zone in de tijd afnam van 56 via 41 naar 32 en dat in de niet-metamorfe Externe Zone toenam van 23 via 51 naar 68 procent. Met uitzondering van het cohort ‘72-‘81 vond het veldwerk in Zuid-Spanje hoofdzakelijk plaats onder verantwoordelijkheid van de afdeling/vakgroep Algemene Geologie/Structurele Geologie. Vanaf het midden van de jaren zeventig werkte de vakgroep EPM hoofdzakelijk in Midden-Zweden en Finland. Hierbij waren 35 studenten van de jaargangen ‘67-‘83 betrokken waarvan 28 uit het cohort ‘72-‘81. Een tiental studenten van de jaargangen ‘57-‘83 deed elders veldwerk: Italië, Franse Pyreneeën, Galicië, centraal Spanje (Albarracin), Kreta, Nederlandse Antillen, Tanzania en Colombia.
Van het totaal van 383 studenten deed 7 procent niet het gebruikelijke, meestal 3-4 maanden durende, specialistisch doctoraalveldwerk. Uitschieter was het cohort ‘72-‘81 met 21 procent.
Zuid-Spanje (Betische Cordilleren)
Vier studenten van de jaargangen ‘29-’34 werkten in de Interne Zone van de Betische Cordilleren als voorzetting van eerder onderzoek in die alpiene keten door Brouwer en zijn Delftse discipelen. Door het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog (1936) kwam hieraan een einde. In 1958 wordt het veldwerk hier hervat onder leiding van de hoogleraren De Roever en Egeler met studenten van de jaargangen ‘53, ‘54; in 1959 begint ook Mac Gillavry met studenten in de Interne Zone.
In totaal werkten 189 studenten van de jaargangen ‘53-’83 in Zuid-Spanje. Tot en met het cohort ’71 ligt het merendeel van de veldwerkgebieden in de Interne Zone. De nadruk ligt hierbij op de ontrafeling van de complexe tektoniek, de plurifaciële metamorfose en hun onderlinge relatie. Zes studenten van de jaargangen ‘60-’71 verrichtten in die zone onder leiding van Oen veldwerk met specialisatie ertskunde. Vanaf 1959 vindt veldwerk ook plaats in de Externe Zone, opgebouwd uit niet-metamorf sediment. Aanvankelijk door studenten van de afdeling Stratigrafie-Paleontologie en vanaf het midden van de jaren zeventig in toenemende mate ook door studenten van de vakgroep Structurele Geologie. Het merendeel van de veldwerkgebieden van het cohort ‘72-’83 ligt in die zone. Het aantal studenten, werkzaam in Tertiaire intramontane bekkens in de Interne Zone, is beperkt, met uitzondering van de karteerders uit de jaargangen ‘66-’71 waarvan bijna de helft in de bekkens werkte.
Scandinavië
Het doctoraalveldwerk van de jaargangen ‘29-’39 en ‘45-’52 onder supervisie van Brouwer vond hoofdzakelijk plaats in Zweden (27 studenten) en Noorwegen (21 studenten). Van het cohort ‘40-’43 karteerde slechts één student in Zweden omdat het merendeel bezig was in Corsica. Door het emeritaat van Brouwer (1957) werken van de jaargang ‘53 nog slechts twee studenten in Noorwegen en komt er voorlopig een einde aan het werk in Scandinavië.
Rond het midden van de jaren zeventig wordt het veldwerk van de vakgroep EPM verplaatst van Zuid-Spanje naar het Bergslagen gebied in Midden-Zweden (30 studenten) en in een later stadium ook naar Zuid-Finland (5 studenten). De nadruk ligt daarbij op het petrologisch en ertskundig onderzoek van delen van het Baltische Schild. Opvallend is dat het aantal studenten van het cohort ‘72-’83 in Scandinavië werkzaam, zo veel kleiner was dan dat in Spanje.
Frankrijk
Eind jaren veertig en vijftig, werkte Brouwer met doctoraalstudenten in de Alpiene gebergtegordel van Corsica. Hieraan werd deelgenomen door twintig studenten van de jaargangen ‘37-’50 met als uitschieter het cohort ‘40-’43 waarvan meer dan de helft op dat eiland werkte. In Zuid-Frankrijk (Alpes Maritimes) karteerden onder zijn supervisie twee studenten van de jaargang ‘41 en één van de jaargang ‘47; onder auspiciën van de afdeling Stratigrafie-Paleontologie (Rutten/Mac Gillavry) werd stratigrafisch en paleontologisch georiënteerd veldwerk gedaan in de Franse Pyreneeën (één veldwerkzomer door de twee studenten van de jaargang ’43), het Bekken van Parijs (één student van de jaargang ‘46) en in zuidwest Frankrijk (één student van de jaargang ‘45 ). Twee studenten van de jaargangen ‘80 en ‘81 deden structureel geologisch veldwerk in de Franse Pyreneeën.
Portugal
Het doctoraalveldwerk in Noord-Portugal onder supervisie van Westerveld begon eind jaren veertig. Hieraan werd deelgenomen door 18 studenten van de jaargangen ‘40-’55. Na de dood van Westerveld (1962) werd het veldwerk met specialisatie ertskunde door diens rechterhand Oen voortgezet in Zuid-Spanje.
In Zuid-Portugal werd onder leiding van Mac Gillavry stratigrafisch georiënteerd veldwerk gedaan door de twee studenten van de jaargang ‘43 en door vier studenten van de jaargangen ‘47, ‘49, ‘51 en ‘53 .
Elders in Europa
Vier studenten van de jaargangen ‘30-’31 werkten onder Brouwer in noordwest Italië; twee studenten van de jaargangen ‘60 en ‘63 verrichtten veldwerk in Calabrië onder De Roever. In Galicië werd ertskundig georiënteerd veldwerk verricht door één student van de jaargang ‘51 en één van de jaargang ‘57. Verder karteerde één student van de jaargang ‘73 en één van de jaargang ‘78 ieder éénmaal respectievelijk in centraal Spanje (Albarracin gebied) en op Kreta.
Buiten Europa
Vijf kandidaten van de jaargangen ‘32-’34 participeerden aan de Timor-Expeditie 1937 onder leiding van Brouwer op de Kleine Soenda Eilanden. Het resulteerde in vijf promoties. Eén student van de jaargang ‘51 verrichtte – behalve in Noord-Portugal – ook één zomer veldwerk in Canada onder auspiciën van de afdeling van Westerveld. Twee studenten van de jaargang ‘67 werkten in Tanzania in het kader van een gezamenlijk project van de UVA/VU vakgroepen EPM. Op de Nederlandse Antillen werd veldwerk uitgevoerd door één student van de jaargang ‘71 en één van de jaargang ‘72, respectievelijk verbonden aan de vakgroep SP en de vakgroep EPM.
Twee studenten van de vakgroep SP van de jaargangen ‘80 en ‘83 werkten in Colombia.
Geen kartering
Zeven procent van de in totaal 383 studenten van de jaargangen ‘29-’83 verrichtte niet gedurende twee zomers het gebruikelijke doctoraalveldwerk. In plaats daarvan deden ze meer specifiek stratigrafisch, sedimentologisch, paleontologisch, geofysisch, zeegaand of laboratorium onderzoek. Tot die groep behoorden: a) twee studenten van de jaargang ‘37; b) één student van de jaargang ‘53; c) zeventien studenten van de jaargangen ‘60-’71 (waaronder zeven met hoofdrichting geofysica); d) 4 studenten van de jaargangen ‘74-’78 en e) twee studenten van de jaargang ‘82.
Veldwerkgebied onbekend
Van zeven studenten van de jaargangen ‘29-‘36 en één van de jaargang ‘41 hebben de auteurs niet kunnen achterhalen of zij doctoraalveldwerk hebben verricht.